6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, die in een onderlinge verhouding van eendaadse samenloop staan als bedoeld in artikel 55 Sr, en door de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval op en wederrechtelijke vrijheidsberoving van een tachtigjarige vrouw. De verdachte heeft bij de woning van het slachtoffer aangebeld terwijl hij was gekleed als bezorger van Post NL. Met een smoes is hij haar woning binnengedrongen. Eenmaal binnen heeft hij het slachtoffer vastgebonden en de sieraden die zij op dat moment droeg, van haar afgenomen. Vervolgens heeft hij de woning doorzocht en ook andere sieraden weggenomen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van ernstige feiten. Juist de eigen woning is een plek waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Bovendien is sprake geweest van een kwetsbaar slachtoffer: een tachtigjarige vrouw die – alleen thuis en in haar eigen woning – geconfronteerd werd met de verdachte en door hem is vastgebonden. Dit heeft een grote impact op het slachtoffer gehad. Uit haar vordering tot schadevergoeding leidt de rechtbank af dat het feit grote angst bij haar heeft veroorzaakt. Met de omstandigheid dat dergelijke feiten doorgaans een diepe indruk maken op slachtoffers, heeft de verdachte kennelijk geen rekening gehouden. Hij heeft slechts gehandeld voor zijn eigen gewin. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor maatschappelijke onrust en versterken zij de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 5 april 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte al eerder onherroepelijk tot straffen is veroordeeld voor het plegen van gewelds- en vermogensfeiten. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten liep hij in de proeftijd van een eerdere veroordeling.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 14 mei 2024, opgesteld door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven.
Toepassing adolescentenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten negentien jaar oud. De rechtbank ziet zich gelet daarop in de eerste plaats gesteld voor de vraag of het volwassenenstrafrecht, dan wel het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij de rechtbank in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c Sr de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan de rechtbank beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De reclassering heeft in haar rapport van 14 mei 2024 geadviseerd ASR toe te passen. Ter onderbouwing van dit advies is onder meer gerapporteerd dat de verdachte risico’s van zijn handelen vergeleken met leeftijdsgenoten niet goed inschat. De reclassering ziet voldoende pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden. Zo neemt de verdachte actief deel aan een gezin, gaat hij naar school en komt hij zijn afspraken binnen het jeugdreclasseringstoezicht na. Hij lijkt ontvankelijk voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen. Zijn kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid vormen ook een indicatie voor toepassing van ASR.
Ter terechtzitting heeft [reclasseringswerker] , jeugdreclasseerder bij Jeugd- en Gezinsbescherming Haarlem, zich aangesloten bij dit reclasseringsadvies.
Op basis van het voorgaande, en de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde net 19 jaar oud was, is de rechtbank van oordeel dat pedagogische beïnvloeding van de verdachte nog mogelijk lijkt en dat hij daarbij gebaat zal zijn. Toepassing van het adolescentenstrafrecht is van belang voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte en in het belang van de maatschappij, om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op de bewezenverklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een vrijheidsbenemende straf. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 18 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, groot 6 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 3 jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. In aanvulling op de door de reclassering geadviseerde voorwaarden zal de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, als bijzondere voorwaarden ook een contactverbod met medeverdachten en een locatieverbod voor de straat van het slachtoffer opleggen.