ECLI:NL:RBNHO:2024:6476

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
10913165 \ CV EXPL 24-252
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en onredelijk bezwarend beding in huurovereenkomst

In deze zaak vordert Stichting Wooncompagnie betaling van een huurachterstand van € 2.204,35 van [gedaagde], die in persoon is verschenen. De vordering is gebaseerd op een huurovereenkomst die op 11 juni 2013 is aangegaan. [gedaagde] heeft in juli en augustus 2022 niet volledig of helemaal geen huur betaald, wat heeft geleid tot een betalingsachterstand. Stichting Wooncompagnie heeft geprobeerd een betalingsregeling te treffen, maar [gedaagde] heeft zich niet aan deze regeling gehouden. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de huurachterstand toegewezen, omdat [gedaagde] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de vordering onjuist is. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen, omdat de algemene voorwaarden van de verhuurder onredelijk bezwarend zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bepalingen in de algemene voorwaarden in strijd zijn met de wettelijke regeling over buitengerechtelijke incassokosten, waardoor deze vernietigd zijn. De wettelijke rente is toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat zij overwegend ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10913165 \ CV EXPL 24-252
Uitspraakdatum: 27 juni 2024
Vonnis van 27 juni 2024
de stichting
Stichting Wooncompagnieh.o.d.n. Bouwcompagnie, Wooncompagnie en Blokcompagnie
te Hoorn NH
eiseres
verder te noemen: Stichting Wooncompagnie
gemachtigde: L.V. Snijder
tegen
[gedaagde]
te [woonplaats]
[gedaagde]
verder te noemen: [gedaagde]
in persoon verschenen
De zaak in het kort
Een verhuurder vordert betaling van een huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten en rente. De vordering tot betaling van de huurachterstand wordt toegewezen, omdat huurster onvoldoende heeft onderbouwd dat de vordering van verhuurder onjuist is. De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat de algemene voorwaarden van de verhuurder op dit punt onredelijk bezwarend zijn. Ook de rente wordt afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Stichting Wooncompagnie heeft bij dagvaarding van 22 januari 2024 een vordering tegen [gedaagde] . [gedaagde] heeft mondeling geantwoord en dit nadien nog verder schriftelijk aangevuld.
1.2.
Stichting Wooncompagnie heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] mondeling en schriftelijk een reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Op 11 juni 2013 zijn partijen met elkaar een huurovereenkomst aangegaan voor de woning aan de [adres] , waarbij Stichting Wooncompagnie de verhuurder is en [gedaagde] de huurder. De huurprijs bedraagt laatstelijk € 668,40 per maand en dient bij vooruitbetaling te worden betaald.
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de algemene huurvoorwaarden Zelfstandige woonruimte van 1 oktober 2005 (hierna: algemene huurvoorwaarden) van toepassing.
2.3.
In juli 2022 heeft [gedaagde] € 344,00 in plaats van € 644,40 aan Stichting Wooncompagnie betaald en in augustus 2022 heeft zij helemaal geen huur betaald, waardoor een betalingsachterstand is ontstaan. In verband met deze betalingsachterstand heeft Stichting Wooncompagnie op 6 september 2022 een betalingsregeling voor een totaalbedrag van € 931,33 met [gedaagde] getroffen. [gedaagde] heeft in het kader van deze regeling € 231,33 aan Stichting Wooncompagnie betaald. Vanwege het niet verder correct nakomen van de regeling heeft Stichting Wooncompagnie [gedaagde] op 8 april 2023 een brief gestuurd en is zij gesommeerd om de betalingsachterstand van € 700,00 te betalen. [gedaagde] heeft dat niet gedaan.
2.4.
Vanwege het uitblijven van verdere betalingen heeft Stichting Wooncompagnie haar vordering uit handen gegeven aan haar gemachtigde. De gemachtigde van Stichting Wooncompagnie heeft [gedaagde] op 7 juni 2023 een aanmaning gestuurd. [gedaagde] is verzocht om het bedrag dat in de aanmaningsbrief staat te betalen, naar aanleiding waarvan [gedaagde] om een betalingsregeling heeft verzocht. [gedaagde] heeft vervolgens tweemaal de overeengekomen aflossing van € 50,00 overgemaakt.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Stichting Wooncompagnie vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 2.204,35 (bestaande uit een hoofdsom van € 5.995,20, € 201,66 aan buitengerechtelijke incassokosten, € 42,35 aan btw over de buitengerechtelijke incassokosten, € 47,54 aan rente en waarop € 4.082,40 in mindering strekt), te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
Stichting Wooncompagnie legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst aan de zijde van [gedaagde] . [gedaagde] heeft namelijk de huurpenningen niet (volledig) betaald, ondanks dat [gedaagde] daartoe is gesommeerd. Hierdoor is [gedaagde] naast de hoofdsom en rente ook de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat de hoogte van de vordering onjuist is. Volgens haar zou de huurachterstand slechts € 589,00 bedragen. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde] betaalbewijzen overgelegd. Verder voert [gedaagde] aan dat sprake is van een betalingsregeling en dat zij zich aan die betalingsregeling heeft gehouden. [gedaagde] is het ook niet eens met de dagvaarding en bijkomende proceskosten, omdat zij aanvoert nog in gesprek te zijn met Stichting Wooncompagnie over welk concreet bedrag nog betaald moet worden.

4.De beoordeling

Huurachterstand
4.1.
Partijen twisten over de hoogte van de huurachterstand. Volgens Stichting Wooncompagnie bedraagt de huurachterstand € 1.912,80, terwijl deze volgens [gedaagde] slechts € 598,00 bedraagt.
4.2.
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in haar standpunt. Alle betalingen die volgens de bankafschriften en betaalbewijzen van [gedaagde] zijn verricht, zijn terug te vinden in het overzicht dat Stichting Wooncompagnie heeft overgelegd. Verder heeft [gedaagde] niet aangetoond dat zij meer betalingen heeft verricht dan enkel de betalingen die zijn opgenomen in het overzicht van Stichting Wooncompagnie. Dat betekent dat niet is vast komen te staan dat [gedaagde] huurachterstand van € 589,00 heeft in plaats van € 1.912,80.
4.3.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van € 1.912,80 aan huurachterstand van Stichting Wooncompagnie toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
4.4.
Stichting Wooncompagnie maakt verder aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten en rente.
4.5.
De kantonrechter merkt op dat bij vorderingen van een bedrijf en een consument de kantonrechter ambtshalve moet beoordelen of de eisende partij algemene voorwaarden hanteert en zo ja, of daarin geen bedingen zijn opgenomen die onredelijk zijn ten opzichte van een consument, in de zin van artikel 3 van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn), omdat dit gevolgen kan hebben voor (de hoogte) van de vordering. Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
4.6.
De kantonrechter moet in dit verband beoordelen of bedingen, waaraan een consument gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren. In dat geval moet de kantonrechter daar consequenties aan verbinden, met de bedoeling dat de consument erop kan vertrouwen dat de ‘kleine lettertjes’ niet oneerlijk voor hem uitpakken – en dat hij wordt beschermd als hij zijn handtekening heeft gezet onder een overeenkomst waarin oneerlijke bedingen blijken te zijn opgenomen.
4.7.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen. In dat laatste geval heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. Dat geldt voor de gevorderde hoofdsom, maar ook voor bijkomende vorderingen, zoals de gevorderde vergoedingen voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten of rente.
4.8.
Samenvattend moet de kantonrechter in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
4.9.
Welke gevolgen de hiervoor genoemde uitgangspunten hebben voor deze zaak, wordt in het hierna volgende toegelicht.
4.10.
De kantonrechter stelt vast dat artikel 2.4 van de huurovereenkomst kwalificeert als een algemene voorwaarden. Dit artikel luidt als volgt:
‘Alle ter uitvoering van deze overeenkomst gemaakte of te maken kosten waaronder begrepen administratiekosten, alsmede alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten die verhuurder maakt in geval van niet nakoming van enige bepaling van deze overeenkomst zijn voor rekening van de huurder, met uitzondering van de ingevolge een rechtelijke beslissing door verhuurder te betalen proceskosten.’
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat artikel 2.4 als oneerlijk moeten worden aangemerkt, omdat het ten nadele van de consument afwijkt van de wettelijke regeling over buitengerechtelijke incassokosten. Op grond van het arrest van de Hoge Raad is de contractuele afwijking van dwingendrechtelijke bepalingen oneerlijk. Stichting Wooncompagnie heeft op grond van deze voorwaarde namelijk de vrije hand in het ongelimiteerd in rekening brengen van een bedrag aan incassokosten. De bedongen kosten zijn niet gespecificeerd. Stichting Wooncompagnie kan op grond van deze bedingen een door haar zelf te bepalen bedrag aan incassokosten op de consument verhalen als er als gevolg van een niet nakomen door de consument maatregelen moeten worden genomen. Daarnaast kan Stichting Wooncompagnie op grond van deze bepaling ook nog administratiekosten in rekening brengen. Dat zou dus tot gevolg kunnen hebben dat de consument op grond van het beding belast wordt met hoge kosten, die normaal gesproken niet ten laste van de consument behoren te komen. Dit terwijl de consument in de wettelijke regeling uitsluitend gemaximeerde buitengerechtelijke kosten is verschuldigd, mits is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarbij de aanmaning als bedoeld in dat artikellid moet voldoen aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) gestelde eisen. De voorwaarde heeft aldus een aanzienlijk bredere strekking dan wat aan de consument op grond van de wet en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) in rekening mag worden gebracht.
4.12.
Dat Stichting Wooncompagnie aanvoert dat de bedingen in haar algemene voorwaarden als niet onredelijk bezwarend aangemerkt moeten worden, is niet doorslaggevend. Vanwege hetgeen hiervoor is overwogen, vernietigt de kantonrechter het beding betreffende de buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde incassokosten worden daarom afgewezen.
4.13.
Voor zover Stichting Wooncompagnie op grond van artikel 2.4 aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit oneerlijk. Dit heeft echter geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van artikel 237 in samenhang met artikel 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ertoe gehouden is om de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief.
Rente
4.14.
De gevorderde vervallen rente zal worden afgewezen, omdat niet duidelijk is over welk bedrag die rente is berekend. Nu de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, had het bedrag dat in mindering werd gebracht op grond van artikel 6:44 van het Burgerlijk Wetboek eerst in mindering moeten worden gebracht op de rente en vervolgens op de hoofdsom. Bij gebrek aan een overzicht van de vervallen rente kan niet worden vastgesteld in hoeverre de vervallen wettelijke rente mogelijk reeds is voldaan met het bedrag dat in mindering is gebracht en over welk deel van de hoofdsom vervolgens nog wettelijke rente verschuldigd was. De kantonrechter ziet daarom aanleiding om de wettelijke rente toe te wijzen vanaf de datum van de dagvaarding.
Conclusie
4.15.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Stichting Wooncompagnie gedeeltelijk zal toewijzen. Dat betekent dat [gedaagde] aan Stichting Wooncompagnie€ 1.912,80 aan achterstallig huur moet betalen. De buitengerechtelijke incassokosten die Stichting Wooncompagnie vordert, worden afgewezen. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
Proceskosten
4.16.
De proceskosten (inclusief nakosten) komen voor rekening van [gedaagde] omdat zij overwegend ongelijk krijgt. Dat [gedaagde] aanvoert een betalingsregeling te zijn overeengekomen met Stichting Wooncompagnie die zij is nagekomen, maakt dit oordeel niet anders. Uit de overgelegde stukken blijkt namelijk dat partijen op 6 september 2022 een betalingsregeling zijn overeengekomen voor het op dat moment openstaande bedrag van
€ 931,33. [gedaagde] heeft van dat bedrag in totaal € 231,33 betaald. Daarna is [gedaagde] de betalingsregeling niet meer nagekomen. Later zijn partijen weer een tijdelijke betalingsregeling van € 50,00 voor de periode van drie maanden overeengekomen. [gedaagde] heeft toen twee keer een bedrag van € 50,00 overgemaakt naar Stichting Wooncompagnie. De laatste betalingstermijn is [gedaagde] niet nagekomen. Alle betalingen die [gedaagde] heeft verricht naar aanleiding van de betalingsregeling die zij is aangegaan met Stichting Wooncompagnie, zijn terug te vinden in de overgelegde stukken. Het verweer van [gedaagde] dat partijen nog met elkaar in overleg zijn slaagt ook niet. Tussen partijen heeft meermaals e-mailverkeer plaatsgevonden. Hieruit blijkt Stichting Wooncompagnie sinds vorig jaar overzichten en andere stukken heeft gestuurd naar [gedaagde] waaruit blijkt dat [gedaagde] een huurachterstand heeft. Ondanks dat bleef [gedaagde] zich, zoals hiervoor reeds is overwogen, onterecht op het standpunt stellen dat de huurachterstand lager is en is zij niet tot betaling overgegaan. Het stond Stichting Wooncompagnie daarom vrij om het geschil voor te leggen aan de kantonrechter en de proceskosten komen dan ook voor rekening van [gedaagde] .
4.17.
De proceskosten van Stichting Wooncompagnie worden begroot op:
- dagvaarding € 136,72
- griffierecht € 372,00
- salaris gemachtigde € 408,00 (2 punten € 204,00)
- nasalaris
€ 102,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.018,72

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Stichting Wooncompagnie een bedrag van € 1.912,80 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van € 1.018,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2024.
de griffier de kantonrechter