ECLI:NL:RBNHO:2024:6467

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
15/072195-22 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door negeren van rood verkeerslicht door vrachtwagenchauffeur

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrachtwagenchauffeur die op 13 december 2021 door rood licht reed en daardoor in botsing kwam met een personenauto. De inzittenden van de personenauto liepen ernstig letsel op. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel, omdat de rechtbank oordeelde dat zijn gedrag niet substantieel afweek van wat van een voorzichtige verkeersdeelnemer verwacht mag worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, ondanks het feit dat hij door rood licht reed. De rechtbank legde de verdachte wel een geldboete van 500 euro op en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte, met twintig jaar ervaring als vrachtwagenchauffeur, adequaat had gereageerd door te remmen toen hij de andere auto opmerkte. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van afwezigheid van alle schuld, omdat de verdachte de mogelijkheid had om te stoppen voor het rode licht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/072195-22 (P)
Uitspraakdatum: 11 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 mei 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Hobbelink, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 december 2021 te Oostzaan, in ieder geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagen, merk Daf, voorzien van het [kenteken 1] , met oplegger voorzien van [kenteken 2] ), daarmede rijdende over de weg, N516 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met onverminderde snelheid de kruising op te rijden en/of
- daarbij een, 28,1 seconde, rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren ten gevolge waarvan een botsing heeft plaatsgevonden met een personenauto (Toyota Prius voorzien van [kenteken 3] ),
waardoor (een) ander(en) zwaar lichamelijk letsel, te weten de bestuurder en/of bijrijder van die personenauto
- ( [slachtoffer 1] ), een of meerdere gebroken ribben en/of een gebroken ruggenwervel en/of een gebroken sleutelbeen en/of een gebroken pols en/of gebroken bovenarm en/of bloeding in hoofd en/of
- ( [slachtoffer 2] ) een gebroken borstbeen
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 december 2021 te Oostzaan, in ieder geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (vrachtwagen, merk Daf, voorzien van het [kenteken 1]
, met oplegger voorzien van [kenteken 2] ), daarmee rijdende op de weg, N516, met onverminderde snelheid de kruising op is gereden en/of daarbij een, 28,1 seconde, rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd ten gevolge waarvan een botsing heeft plaatsgevonden met een personenauto (Toyota Prius voorzien van [kenteken 3] ), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen door de verdachte.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit kan worden bewezenverklaard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak primairNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna ook: WVW) dient te worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip 'schuld' in het kader van de WVW houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake dient te zijn van
aanmerkelijkonvoorzichtig handelen. Handelen dat als ‘onvoorzichtig’ kan worden gekenmerkt, is dus onvoldoende om tot een bewezenverklaring van 'schuld' te kunnen komen.
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte zich zodanig heeft gedragen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Het
enkelefeit dat niet is gezien wat wel zichtbaar moet zijn geweest, is daarvoor in ieder geval niet genoeg. Ook geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier volgt dat de verdachte in de vroege ochtend van 13 december 2021 als bestuurder van een vrachtwagen met oplegger door 28,1 seconden rood uitstralend licht is gereden op de weg N516. De vrachtwagen van de verdachte is vervolgens op de kruising in botsing gekomen met een afslaande Toyota Prius, voor wie het verkeerslicht wel op groen stond. Daardoor hebben twee inzittenden van die Toyota (ernstig) letsel opgelopen. Het rood uitstralende verkeerslicht moet voor de verdachte zichtbaar zijn geweest: deze was in werking, en er was geen sprake van weersomstandigheden of andere omstandigheden waardoor het zicht op het verkeerslicht belemmerd werd. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding. Een voorzichtig verkeersdeelnemer zou – vanzelfsprekend – zijn gestopt voor het rode verkeerslicht.
Verder is relevant dat de verdachte goed bekend is met de verkeerssituatie aldaar. De verdachte reed kort voor de botsing 56 kilometer per uur, waar tachtig kilometer per uur was toegestaan. Hij was niet onder invloed van alcohol of andere verdovende middelen en zijn telefoon heeft hij kort voor en tijdens de botsing niet gebruikt. Op het moment dat de verdachte de Toyota opmerkte, heeft hij maximaal geremd.
De verdachte heeft na het ongeval tegen ter plaatse gekomen politie verklaard dat hij niet bewust door rood is gereden. Tijdens het verhoor door de politie en ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij dacht dat hij groen licht had.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient te beoordelen of het hierboven omschreven gedrag van de verdachte
substantieelafwijkt van dat wat van een voorzichtige verkeersdeelnemer mag worden verwacht.
In zijn algemeenheid zal het door rood licht rijden gelden als een zwaarwegende verkeersovertreding bij het bepalen van de mate van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW. In deze specifieke situatie komt de rechtbank echter tot het oordeel dat van aanmerkelijke onvoorzichtigheid geen sprake is geweest en overweegt daartoe als volgt.
Uit de genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan één verkeersovertreding. Hij heeft door een rood verkeerslicht gereden, waardoor hij met de Toyota in botsing is gekomen. Hoewel sprake is van een verkeersfout en de gevolgen voor de slachtoffers groot zijn, valt uit de gedragingen van de verdachte en overige omstandigheden op dat moment niet af te leiden dat sprake is geweest van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De verdachte heeft verklaard dat op de ochtend van het ongeval geen sprake was van bijzondere omstandigheden zoals bijvoorbeeld een slechte nachtrust of stress. Op het moment dat hij de Toyota opmerkte, heeft hij alsnog adequaat gereageerd door maximaal te remmen. De verdachte had op het moment van het ongeluk twintig jaar ervaring als vrachtwagenchauffeur. De verdachte heeft verklaard dat hij een voorzichtige bestuurder is en dat hij nooit eerder betrokken is geweest bij een verkeersongeval. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij dacht dat het verkeerslicht vlak voor het ongeval groen licht uitstraalde. De rechtbank heeft geen reden aan de verklaring van de verdachte te twijfelen en gaat uit van de juistheid daarvan.
Gelet op al het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte niet kan worden aangemerkt als
aanmerkelijkonvoorzichtig. Zoals hiervoor is aangehaald, volstaat het enkele feit dat niet is gezien wat wel zichtbaar moet zijn geweest – in dit geval het rode verkeerslicht – niet voor schuld in de zin van artikel 6 WVW. De verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wél wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 december 2021 te Oostzaan, als bestuurder van een voertuig (vrachtwagen, merk DAF, voorzien van het [kenteken 1] , met oplegger voorzien van [kenteken 2] ), daarmee rijdende op de weg, N516, een 28,1 seconden rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd ten gevolge waarvan een botsing heeft plaatsgevonden met een personenauto (Toyota Prius voorzien van [kenteken 3] ), door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Onder 3.3.1 is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat in het onderhavige geval geen sprake is van
aanmerkelijkeschuld in de zin van artikel 6 WVW. Bij de vraag of de verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde overtreding van artikel 5 WVW, dient de rechtbank opnieuw te beoordelen of sprake is van schuld. Daarbij geldt dat de strekking van de schuld als bedoeld in artikel 6 WVW anders is dan die van de toetsing van de schuld van de verdachte aan artikel 5 WVW.
Voor het aannemen van afwezigheid van alle schuld voor artikel 5 WVW moet aannemelijk zijn dat verdachte redelijkerwijze geen (aanvaardbare) mogelijkheid had om de in de bewezenverklaring bedoelde gevaarzetting te vermijden. Vast staat dat de verdachte door rood licht is gereden en daarmee een verkeersregel heeft overtreden. Uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat hij de mogelijkheid heeft gehad om de gevaarzetting te vermijden, namelijk stoppen voor het rode licht. Van afwezigheid van alle schuld is dan ook geen sprake.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – gelet op haar standpunt dat het primair ten laste gelegde feit kan worden bewezenverklaard – gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om – bij bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit – als uitgangspunt voor de straf te nemen de straf die in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS wordt genoemd in de lichtste categorie, namelijk die van ‘aanmerkelijke schuld’. Hij heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 80 uren en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Hij is – kort gezegd – als bestuurder van een vrachtwagen door rood gereden, waardoor gevaar op de weg is ontstaan en een aanrijding met een personenauto heeft plaatsgevonden. Door deze aanrijding hebben de drie inzittenden van die personenauto (ernstig) letsel opgelopen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 22 april 2024. Hierop staan geen andere zaken geregistreerd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog overwogen dat de verdachte vrachtwagenchauffeur is van beroep en dat hij qua inkomen dus direct afhankelijk is van een geldig rijbewijs.
Oud feit
Het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden op 13 december 2021. De dagvaarding is op 1 mei 2024 aan de verdachte uitgereikt. Het is niet bekend waarom het zo lang heeft geduurd voordat deze zaak op zitting is gepland. De rechtbank ziet aanleiding hiermee rekening te houden bij de strafoplegging.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van 500,00 euro moet worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte en de omstandigheid dat hij een first offender is.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is tevens van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor drie maanden. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden opdat de verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Gelet op het tijdsverloop tussen het bewezenverklaarde feit en het wijzen van dit vonnis, zal de rechtbank de duur van de proeftijd vaststellen op één jaar.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een
geldboete van 500,00 (vijfhonderd) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
1 (één) jaarbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van Beek, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.T. Sluis en mr. F.G. van der Erve,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juni 2024.