ECLI:NL:RBNHO:2024:6448

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
15/140356-23 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige: straf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met de veertienjarige dochter van zijn goede vrienden. De verdachte heeft in een periode van tien maanden meermalen ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder het binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich vrijwillig heeft gemeld voor hulpverlening en kan deelnemen aan een behandelgroep voor zedendelinquenten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 5.498,73 heeft toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/140356-23 (P)
Uitspraakdatum: 4 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 mei 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te distrikt [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.M. van der Most, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. S.J.F. van Merm, advocaat te Maastricht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2019 tot en met 01 januari 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland,
(telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of vingeren van die [slachtoffer] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of betasten van de clitoris van die [slachtoffer] ;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2019 tot en met 01 januari 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland,
(telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- betasten van de vagina en/of de schaamstreek en/of de borst(en) en/of de bil(len) en/of de (binnenkant van de) dij(en) van die [slachtoffer] en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] naakt was) betasten van de billen en/of borsten van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] tegen zich aan drukken en/of optillen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen. De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2:
 de verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 21 mei 2024 heeft afgelegd;
 het proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer] op 15 mei 2023 (digitale dossierpagina 8 e.v.);
 het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] op 15 mei 2023 (digitale dossierpagina 21 e.v.).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 1 november 2019 tot en met 31 augustus 2020 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen:
- brengen van zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] en vingeren van die [slachtoffer] en
- brengen van zijn, verdachtes, vingers tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en betasten van de clitoris van die [slachtoffer] ;
2.
hij in de periode van 1 november 2019 tot en met 31 augustus 2020 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het:
- meermalen betasten van de vagina en de schaamstreek en/of de borsten en/of de billen en/of de binnenkant van de dijen van die [slachtoffer] en
- terwijl die [slachtoffer] naakt was betasten van de billen en borsten van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] tegen zich aan drukken en optillen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1.
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
2.
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf dienen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden een meldplicht bij de reclassering, de verplichting tot ambulante behandeling en een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] .
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan hoogstens één dag onvoorwaardelijk, in combinatie met een taakstraf van 240 uren. Tegen oplegging van de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden is geen verweer gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van tien maanden meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de destijds veertienjarige dochter van zijn goede vrienden. Hij heeft haar onder meer gevingerd, waarbij hij haar lichaam is binnengedrongen. Ook heeft hij de (blote) vagina, borsten en billen van het slachtoffer betast. Het misbruik vond meestal plaats in de woning van het slachtoffer.
De verdachte heeft misbruik gemaakt van de jonge leeftijd van het slachtoffer en van het vertrouwen dat zij in hem als goede vriend van haar ouders mocht hebben. Ook heeft hij ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de ouders van het slachtoffer in hem hadden. De verdachte heeft door zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft zich laten leiden door zijn eigen lusten, zonder zich te bekommeren om de schadelijke gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Hij heeft bovendien een onveilige situatie gecreëerd in de ouderlijke woning van het slachtoffer. Dit is bij uitstek een plek die voor haar veilig had moeten zijn.
Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten grote schade kunnen toebrengen aan de (seksuele) ontwikkeling van een kind. Uit de slachtofferverklaring die namens het slachtoffer ter terechtzitting is voorgelezen, blijkt dat zij inderdaad tot op de dag van vandaag de negatieve gevolgen van de feiten ondervindt. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 16 april 2024. Hierop staan geen andere zaken geregistreerd.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft gelet op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 24 oktober 2023, opgesteld door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, waaruit blijkt dat de verdachte op praktische leefgebieden zijn leven op orde heeft, maar dat er wel zorgen bestaan over zijn seksuele ontwikkeling gezien de onderhavige aangifte en zijn langdurige pornoverslaving. De reclassering adviseert aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer] .
Stukken De Rooyse Wissel
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op stukken van De Rooyse Wissel, ingebracht door de raadsman van de verdachte. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte zich vrijwillig heeft gemeld voor hulpverlening, intakegesprekken heeft gevoerd en naar verwachting halverwege 2024 kan starten met deelname aan een behandelgroep voor zedendelinquenten. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij inderdaad in juni 2024 kan starten bij deze groep.
Conclusie
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf, waarvan een aanzienlijk deel in onvoorwaardelijke vorm. De rechtbank zal het in dit specifieke geval echter anders doen. Daarbij heeft de rechtbank gelet op genoemd reclasseringsadvies, de stukken van De Rooyse Wissel en de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft na ontdekking van het feit zijn verantwoordelijkheid genomen door met de moeder van het slachtoffer te bellen, zijn handelen toe te geven en ambulante hulp te zoeken. Hij heeft openheid van zaken gegeven in het verhoor bij de politie en zijn medewerking verleend aan het opstellen van een reclasseringsadvies. De verdachte heeft inzicht getoond in de kwalijkheid van zijn handelen.
Tot slot heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheid dat de samenleving en de verdachte het meest zijn gebaat bij zijn behandeling teneinde te voorkomen dat de verdachte opnieuw dit soort delicten pleegt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijke deel van de straf verbindt de rechtbank een proeftijd van 3 jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals ook door de reclassering geadviseerd: meldplicht bij de reclassering, de verplichting tot ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer.
Ook is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uren moet worden opgelegd. Dit is de maximale duur van een taakstraf die aan een verdachte kan worden opgelegd.
De rechtbank merkt op dat de officier van justitie oplegging van een gevangenisstraf heeft gevorderd met een onvoorwaardelijk deel van aanzienlijk langere duur dan de rechtbank oplegt. De eis van de officier van justitie is te relateren aan de richtlijn voor strafvordering van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft van deze richtlijn kennisgenomen, maar heeft in het onderhavige geval om hiervoor genoemde redenen gekozen voor een andere strafmodaliteit.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering ten minste wordt toegewezen tot een bedrag van € 5.498,73 (bestaande uit eigen risico, reiskosten en immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op studievertraging en lesgeld heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
Standpunt van de verdediging
Door en namens de verdachte is het deel van de vordering dat ziet op eigen risico, reiskosten en immateriële schade niet betwist. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard voor zover deze ziet op studievertraging en lesgeld. De raadsman heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat het causaal verband tussen deze gestelde schade en de aan de verdachte ten laste gelegde feiten onvoldoende is komen vast te staan. Een nader onderzoek naar de causaliteit zou een onevenredige belasting van het strafgeding vormen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 27.192,73 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 22.192,73) en immateriële schade (€ 5.000,00) die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat kort gezegd uit eigen risico van de zorgverzekering, studievertraging, lesgeld en reiskostenvergoeding. Daarnaast is € 312,44 gevorderd als vergoeding voor proceskosten.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 498,73 (bestaande uit eigen risico en reiskosten) rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade van € 5.000,00 billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf in het dictum aangegeven data, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot vergoeding van de overige gestelde materiële schade (studievertraging en lesgeld). Het causaal verband tussen deze gestelde schade en de bewezenverklaarde feiten is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Hierbij speelt het (aanzienlijke) tijdsverloop tussen het eindigen van de bewezenverklaarde feiten en het intreden van studievertraging een rol. Ten aanzien van het lesgeld komt daar nog bij dat het onzeker is of deze kosten in de toekomst daadwerkelijk gemaakt zullen worden. Nader onderzoek naar de causaliteit zou een onevenredige belasting van het strafgeding vormen. De benadeelde partij kan het deel van de vordering dat op deze posten ziet, aanbrengen bij de civiele rechter.
Proceskosten
De verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 312,44.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: met een veertienjarige ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het binnendringen van het lichaam] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 245, 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 179 (honderdnegenenzeventig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich binnen drie werkdagen na onherroepelijk worden van het vonnis (telefonisch) meldt bij de Reclassering Maastricht, Heerderweg 25, 6224 LA Maastricht (telefoonnummer 088-8041502) en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 zich laat behandelen door FPP de Rooyse Wissel Ambulant of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
 op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.498,73, bestaande uit € 498,73 als vergoeding voor de materiële schade en € 5.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
 1 1 april 2020 voor immateriële schade à € 5.000,00
 1 22 december 2023 voor materiële schade à € 47,36 (eigen risico 2023)
 1 11 maart 2024 voor materiële schade à € 332,37 (eigen risico 2024)
 1 15 mei 2024 voor materiële schade à € 119,00 (reiskosten)
tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 312,44, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.498,73, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 62 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
 1 1 april 2020 voor immateriële schade à € 5.000,00
 1 22 december 2023 voor materiële schade à € 47,36 (eigen risico 2023)
 1 11 maart 2024 voor materiële schade à € 332,37 (eigen risico 2024)
 1 15 mei 2024 voor materiële schade à € 119,00 (reiskosten)
tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juni 2024.