ECLI:NL:RBNHO:2024:6420

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
C/15/351222 / JU RK 24-569
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 juni 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het van groot belang is dat de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: GI), betrokken blijft bij de situatie van [de minderjarige] om haar veilige ontwikkeling en de thuisplaatsing bij de vader te waarborgen. De kinderrechter heeft besloten de uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor een periode van drie maanden te verlengen, terwijl de ondertoezichtstelling voor een jaar wordt verlengd tot 9 juni 2025.

De procedure begon met een verzoek van de GI op 5 april 2024, waarin werd verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2024 waren de vader, vertegenwoordigers van de GI en hulpverleners aanwezig. De moeder was niet verschenen. De kinderrechter heeft de mening van [de minderjarige] gehoord, die aangaf dat ze zich bij haar vader thuis voelt en openstaat voor contactherstel met haar moeder, mits dit onder begeleiding gebeurt.

De kinderrechter heeft in haar beoordeling rekening gehouden met de ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige], waaronder haar licht verstandelijke beperking en zorgen over haar seksuele ontwikkeling. De kinderrechter concludeert dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De GI zal de regie blijven voeren over de situatie en moet goed monitoren hoe de thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader verloopt. De kinderrechter heeft de beslissing op het overige deel van het verzoek aangehouden tot een pro forma datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/351222 / JU RK 24-569
Datum uitspraak: 6 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,te Amsterdam,
hierna te noemen GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 5 april 2024, ontvangen op 10 april 2024;
- het toetsingsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 15 april 2024, ontvangen op 25 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
  • [vertegenwoordiger van de GI] en mevrouw J. Schoen namens de GI;
  • [ambulante coach] , ambulante coach van [de minderjarige] ;
  • [ambulante hulpverlener] , ambulante hulpverlener van de vader.
1.3.
Gelet op haar leeftijd is [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld om haar mening te delen. [de minderjarige] heeft hierover voorafgaand aan de zitting een gesprek gevoerd met de kinderrechter.
1.4.
Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, is de moeder niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] (hierna: [accommodatie jeugdhulpaanbieder] ).
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 juni 2020 [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze beslissing is nadien telkens verlengd, laatstelijk op 2 juni 2023 tot 9 juni 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 oktober 2020 de machtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Deze beslissing is nadien telkens verlengd, laatstelijk door de meervoudige kamer op 29 september 2023 tot 9 juni 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzochte heeft de GI het volgende naar voren gebracht. Er is nog altijd sprake van een stagnerende ontwikkeling. [de minderjarige] heeft in het verleden veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. [de minderjarige] voert gesprekken met de seksuoloog en een paardentherapeut om de zorgelijke signalen die zijn vertoont te verminderen. [de minderjarige] is erg kwetsbaar ten aanzien van het contact met jongens via internet, daarnaast kan zij op een overtuigende manier verhalen vertellen die niet kloppend zijn en vindt zij het lastig om haar emoties te herkennen. [de minderjarige] kan zich boos gedragen terwijl zij niet boos is. Verder is het contact tussen de moeder en [de minderjarige] nog wisselend en onvoorspelbaar. Tot slot heeft de behandelgroep [accommodatie jeugdhulpaanbieder] bekend gemaakt dat deze groep niet meer geschikt is voor de cliënten die daar nu wonen. De behandelgroep zal daarom worden opgeheven. Er zal dus een andere passende woonplek moeten worden gezocht voor [de minderjarige] . De GI acht het noodzakelijk betrokken te blijven om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] een plek krijgt die aansluit bij haar behoefte en gelet op de problematiek is hulpverlening binnen het vrijwillige kader ontoereikend.
3.3.
Ter zitting heeft de GI het verzoek mondeling gewijzigd, in de zin de GI thans verzoekt om een verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van drie maanden en een aanhouding van het overige deel van het verzoek. Door de hulpverlening is de afgelopen tijd een positieve ontwikkeling te zien bij de vader. De behandelgroep waar [de minderjarige] woont zal per half juli sluiten en daarna zal [de minderjarige] weer bij de vader gaan wonen. De komende tijd wil de GI gaan onderzoeken wat er nodig is om de thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader te begeleiden en welke hulpverlening hierbij betrokken dient te zijn.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter dat het goed met haar gaat. [de minderjarige] is op zich tevreden met haar verblijf bij de [accommodatie jeugdhulpaanbieder] . Toch voelt zij zich niet helemaal thuis op de behandelgroep. [de minderjarige] zou liever bij haar vader wonen, omdat zij zich daar thuis voelt en altijd bij haar vader terecht kan. Ze verwacht daarom bij de vader thuis ook minder vaak boos te worden. Daarnaast volgt [de minderjarige] paardentherapie en dit helpt haar ook om zich rustiger te voelen. Ten slotte staat [de minderjarige] open voor contactherstel met haar moeder als het ook van twee kanten komt. Wel zou zij graag willen dat dit onder begeleiding, van bijvoorbeeld haar ambulante coach, plaatsvindt.
4.2.
Ter zitting heeft de vader naar voren gebracht dat hij graag zou willen dat [de minderjarige] weer bij hem thuis komt wonen. Hij heeft altijd een goede band gehad met [de minderjarige] . De vader krijgt begeleiding vanuit Sensa Zorg en kan hier met al zijn vragen terecht. Met hulp van deze begeleiding lukt het hem meer open te zijn. De partner van de vader woont niet bij hem, maar staat ook achter de thuisplaatsing van [de minderjarige] . Hoewel de vader zelf geen contact heeft met de moeder, staat hij wel achter het contactherstel tussen [de minderjarige] en de moeder.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek, in verbinding met artikel 1:265c, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.
5.2.
De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. De ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] bestaat onder andere uit haar licht verstandelijke beperking, wisselende gedrag en zorgen rover haar seksuele ontwikkeling. Daarnaast bestaat de bedreiging uit het feit dat [de minderjarige] en de vader in een nieuwe situatie terechtkomen, waarbij [de minderjarige] volledig bij de vader zal gaan wonen. Dit komt mede door het sluiten van de behandelgroep waar [de minderjarige] momenteel verblijft, maar ook doordat zich de afgelopen tijd een aantal positieve ontwikkelingen hebben voorgedaan. Zo heeft de vader stappen gemaakt en kan hij beter om hulp vragen bij opvoedingsvragen. Hij is opener geworden en is in staat de problematiek van [de minderjarige] voldoende te erkennen. Op dit moment heeft [de minderjarige] geen contact met haar moeder. De kinderrechter acht het positief dat [de minderjarige] hier wel voor openstaat. Gezien de persoonlijke problematiek en kwetsbaarheid van [de minderjarige] , is het van groot belang dat de thuisplaatsing van [de minderjarige] slaagt en het contactherstel tussen [de minderjarige] en de moeder onder begeleiding van de GI plaatsvindt. Om de thuisplaatsing van [de minderjarige] verder voor de bereiden en die zorgvuldig te laten verlopen zal de kinderrechter de uithuisplaatsing nog voor drie maanden uitspreken. Daarbij acht de kinderrechter het van groot belang dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling betrokken blijft, om de thuisplaatsing bij de vader en de veilige ontwikkeling van [de minderjarige] thuis te waarborgen. De GI dient de komende tijd de regie te voeren over de situatie waarbij goed gemonitord moet worden hoe de uitwerking van de thuisplaatsing op [de minderjarige] is. De kinderrechter gaat er daarbij van uit dat [de minderjarige] en de vader de noodzakelijk hulpverlening, ook na de thuisplaatsing van [de minderjarige] zullen voortzetten zodat er een veilige opvoedsituatie voor [de minderjarige] is.
5.3.
De bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] waaraan in ieder geval gewerkt moet worden, zijn:
- de persoonlijke problematiek van [de minderjarige] , bestaande uit onder andere haar wisselende gedrag en de zorgen over haar seksuele ontwikkeling;
- de thuisplaatsing van [de minderjarige] , die zorgvuldig en onder begeleiding van de hulpverlening dient plaats te vinden;
- de relatie tussen [de minderjarige] en de moeder en het wisselende contact tussen hen.
5.4.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar, te weten tot
9 juni 2025. Daarnaast zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlen
gen voor de duur van drie maanden, te weten tot
9 september 2024, en de beslissing op het overig verzochte aanhouden tot de pro forma datum van [datum] . De kinderrechter verzoekt de GI om uiterlijk een week voor de
pro forma datum van [datum]de rechtbank te informeren over het verloop van de uithuisplaatsing en thuisplaatsing en te laten weten of het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , tot 9 juni 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 9 september 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing ten aanzien van het meer verzochte aan tot de
pro forma datum van [datum] .
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2024 door mr. A.S. van Leeuwen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.B. Kuvel als griffier, en op schrift gesteld op 14 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.