In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de kantonrechter op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagden], bestaande uit [gedaagde 1] en [gedaagde 2] B.V. [eiser] vorderde een schadevergoeding van € 20.000 en € 2.500, stellende dat [gedaagden] wanprestatie hebben gepleegd door de verplichting om aandelen in Taste B.V. te leveren niet na te komen en door de onderneming van Taste B.V. te beëindigen. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] zijn vorderingen onvoldoende had onderbouwd. Hij kon niet aantonen dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen voor de aandelen en dat hij recht had op de schadevergoeding. Bovendien was het niet [eiser], maar zijn echtgenote die de aandelen in Taste B.V. bezat, waardoor de vordering niet op hem van toepassing was.
De procedure begon met een dagvaarding op 17 oktober 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 10 juni 2024. De feiten wezen uit dat [gedaagde 1] de enige aandeelhouder en bestuurder was van [gedaagde 2], die op haar beurt de aandelen in Taste B.V. had geleverd aan de echtgenote van [eiser]. De onderneming Taste B.V. had financiële problemen, mede door de coronamaatregelen, en werd uiteindelijk ontbonden. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een tekortkoming of onrechtmatige daad jegens [eiser], en wees de vorderingen af. Tevens werd [eiser] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op nihil werden vastgesteld, aangezien [gedaagden] geen kosten hadden gemaakt voor juridische bijstand.