ECLI:NL:RBNHO:2024:630

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
15/037033-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door met hangende verbalisant aan auto te rijden

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en identiteitsfraude. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 27 januari 2023 te Zaandam, waar de verdachte, terwijl hij door een politieagent werd vastgehouden, met een auto wegreed. De politieagent, die zich aan de auto vasthield, werd over een afstand van ongeveer 228 meter meegesleurd, met een gemiddelde snelheid van 43 km/h. De verdachte heeft de agent meermalen in het gezicht geslagen en de snelheid van het voertuig opgevoerd tot 60 km/h. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens blootstelde aan de aanmerkelijke kans dat de agent zou komen te overlijden, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 24 maanden. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 4.500,00 aan de benadeelde partij toegewezen, die immateriële schade had geleden door het handelen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/037033-23 (P)
Uitspraakdatum: 25 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon-verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting (P.I.) Ter Apel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. T.W. Gijsberts, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair
hij op of omstreeks 27 januari 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
- een voertuig (personenauto) in beweging heeft gezet en is weggereden, terwijl die [slachtoffer] (terwijl hij -[slachtoffer]- op straat stond) met twee handen de jas van verdachte had vastgegrepen en vasthield (terwijl hij -verdachte- op de bestuurdersstoel van dat voertuig zat), en/of
- die [slachtoffer] (vervolgens) ongeveer 228 meter heeft meegesleept terwijl verdachte de snelheid van het voertuig opvoerde tot een maximale (gemiddelde) snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur, althans tot een hogere snelheid dan 43 kilometer per uur, en/of
- die [slachtoffer] meermalen (tijdens het rijden) met een tot vuist gebalde hand met kracht in het gezicht heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer] meermalen, al rijdend met het voertuig, van zich af heeft geduwd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 27 januari 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ambtenaar, te weten [slachtoffer], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een voertuig (personenauto) in beweging heeft gezet en is weggereden, terwijl die [slachtoffer] (terwijl hij -[slachtoffer]- op straat stond) met twee handen de jas van verdachte had vastgegrepen en vasthield (terwijl hij -verdachte- op de bestuurdersstoel van dat voertuig zat), en/of
- die [slachtoffer] (vervolgens) ongeveer 228 meter heeft meegesleept terwijl verdachte de snelheid van het voertuig opvoerde tot een maximale (gemiddelde) snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur, althans tot een hogere snelheid dan 43 kilometer per uur, en/of
- die [slachtoffer] meermalen (tijdens het rijden) met een tot vuist gebalde hand met kracht in het gezicht heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer] meermalen, al rijdend met het voertuig, van zich af heeft geduwd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
hij op of omstreeks 24 januari 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een paspoort op naam van [betrokkene] (nummer: [paspoortnummer]), door voornoemd document ter controle aan te bieden aan een ambtenaar van politie.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het primair onder 1 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij, samengevat, aangevoerd dat er te weinig gegevens beschikbaar zijn om te kunnen vaststellen dat er een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op de dood heeft bestaan. Als een dergelijke kans wel heeft bestaan, stelt de raadsman zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een gedraging die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Daarnaast kan volgens de raadsman niet worden bewezen dat de aangever door de verdachte is geslagen en evenmin dat de verdachte de snelheid van het voertuig heeft opgevoerd tot een maximale gemiddelde snelheid van ongeveer 60 km/h, zodat hij van deze onderdelen van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en het onder 2 ten laste gelegde feit, op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot feit 1 primair
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 27 januari 2023 wordt de verdachte aangehouden omdat hij zich enkele dagen daarvoor bij de politie had geïdentificeerd met een paspoort dat niet van hem bleek te zijn. De verdachte krijgt een stopteken van de politie, zet zijn auto aan de kant van de weg en stapt in eerste instantie uit. Verbalisant [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) deelt de verdachte mee dat hij wordt aangehouden voor identiteitsfraude. De verdachte vraagt of hij zijn telefoon uit de auto mag pakken. [slachtoffer] stemt daarmee in en loopt samen met de verdachte naar diens voertuig. De verdachte neemt plaats op de bestuurdersstoel, pakt zijn telefoon en vraagt aan [slachtoffer] of hij zijn vrouw mag bellen. [slachtoffer] antwoordt ontkennend en zegt de verdachte (nogmaals) dat hij onder arrest staat. Ondertussen heeft de verdachte zijn rechterhand op de versnellingspook gelegd, waardoor bij [slachtoffer] het vermoeden is ontstaan dat de verdachte wil wegrijden. [slachtoffer] staat op dat moment aan de binnenkant van het openstaande bestuurdersportier en pakt de verdachte met beide handen vast aan zijn jas, ter hoogte van zijn borst. De verdachte geeft echter gas, waardoor [slachtoffer] ten val komt en, zich vasthoudend aan de verdachte, met zijn benen over het asfalt wordt meegesleurd door de rijdende auto. Uit het door [slachtoffer] op ambtseed opgemaakt proces-verbaal blijkt dat de verdachte [slachtoffer] tijdens het rijden meermaals met zijn vuist in het gezicht slaat. [slachtoffer] roept dat de verdachte moet stoppen, maar de verdachte geeft daaraan geen gehoor. Integendeel, de verdachte blijft de snelheid van het voertuig opvoeren, blijkens het NFI-rapport tot ongeveer 60 km/h. Uiteindelijk besluit [slachtoffer] de verdachte los te laten, waarna hij op het asfalt valt.
Uit het NFI-rapport van 23 november 2023 volgt dat de verdachte vanaf het moment van wegrijden binnen 6 a 7 seconden is geaccelereerd tot 50 km/h. Daarna heeft hij over een afstand van ongeveer 67 meter gemiddeld 60 km/h gereden. De verdachte heeft ongeveer 228 meter gereden tot het moment waarop [slachtoffer] losliet en ten val kwam. Over die afstand heeft de verdachte gemiddeld 43 km/h gereden. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de conclusies van het NFI-rapport te twijfelen. Aan de raadsman kan weliswaar worden toegegeven dat de positiebepaling van de bodycam een meetonzekerheid in zich draagt (zoals in het rapport ook wordt uitgelegd), maar naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport (paragraaf 5) dat de bij het onderzoek in acht genomen maatregelen ervoor zorgen dat de referentiebeelden in voldoende mate overeenkomen met de beelden van het incident om bruikbaar te zijn voor het bepalen van het snelheidsverloop van de bodycam. Het verloop van de relevante grafieken geeft voor alle referentieritten een goede indicatie van de maximaal gereden snelheid. De grafiek in figuur 13 (pagina 19 van het rapport) geeft dan ook een voldoende nauwkeurig en betrouwbaar beeld van het snelheidsverloop van de bodycam gedurende het incident.
Voorwaardelijk opzet op de dood
Voor bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat sprake is van een aanmerkelijke kans op een dodelijk slachtoffer, dat de verdachte wetenschap heeft gehad van die aanmerkelijke kans en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Aanmerkelijke kans op de dood
Onder ‘aanmerkelijke kans’ moet worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid op een bepaald gevolg. Daarbij is er geen grond om de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg.
De rechtbank gaat ervan uit dat de hiervoor genoemde snelheid van de auto in combinatie met de eveneens genoemde omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat [slachtoffer] aan de buitenzijde van die auto meegesleept werd, van dien aard waren dat kan worden aangenomen dat, als [slachtoffer] met zijn (onbeschermde) hoofd op het asfalt was gevallen, de kans aanmerkelijk was dat hij daarbij het leven had gelaten. Door het handelen van de verdachte - het opvoeren van de snelheid tot 60 km/h terwijl [slachtoffer] zich aan hem vasthield en met zijn onderlichaam vlak langs de auto over het asfalt schoof - ontstond bovendien de aanmerkelijke kans dat de verdachte [slachtoffer] zou overrijden, als gevolg waarvan [slachtoffer] zou kunnen komen te overlijden. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij bang was om onder het achterwiel terecht te komen als hij zou loslaten en dat hij zich om die reden in eerste instantie naar de verdachte toetrok en later, toen hij besloot los te laten, heeft afgezet tegen de verdachte. Ook de verdachte hield kennelijk rekening met dat scenario door, zoals hij heeft verklaard, ter vermijding van dat gevaar naar rechts te sturen, zij het dan slechts op één van de momenten dat hij [slachtoffer] van zich af probeerde te slaan. Als [slachtoffer] onder het achterwiel terecht zou zijn gekomen, bestond een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] daarbij ernstig letsel zou hebben opgelopen aan vitale organen als gevolg waarvan hij zou kunnen overlijden.
Wetenschap en bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op de dood
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 maart 2003 (ECLI:NL2003:AE9049) het volgende beoordelingskader gegeven voor de beoordeling of de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans en deze bewust heeft aanvaard:
“(…)
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.(…)Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.”
Toegespitst op deze zaak leidt dat beoordelingskader tot het volgende.
De verdachte is weggereden terwijl [slachtoffer] hem vasthield. Vervolgens heeft hij de snelheid van het voertuig in korte tijd opgevoerd tot 50-60 km/h en heeft hij [slachtoffer], die op dat moment met zijn benen over het wegdek werd meegesleurd, meermaals met gebalde vuist in zijn gezicht geslagen. Door te handelen zoals hij deed, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] met hoge snelheid met zijn onbeschermde hoofd tegen het asfalt zou slaan en daardoor – vanwege de enorme impact – zou komen te overlijden, of dat [slachtoffer] zou worden overreden met dodelijk letsel ten gevolge. De verdachte heeft die kans blijkens de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen bewust aanvaard en op de koop toe genomen. Dit zou slechts anders zijn indien sprake is van contra-indicaties op dit punt. Die zijn niet gebleken. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte (steeds) de mogelijkheid heeft gehad om de auto te stoppen en [slachtoffer] daarmee in veiligheid te brengen. In plaats daarvan is de verdachte steeds harder gaan rijden en heeft hij, de meermalen geuite smeekbede van [slachtoffer] om te stoppen negerend, geprobeerd [slachtoffer] van zich af te slaan. Het enige doel van de verdachte was (naar eigen zeggen) om aan de politie te ontkomen, blijkbaar ongeacht de mogelijke consequenties van zijn handelen voor [slachtoffer]. Dit vormt een bevestiging van de aanvaarding van de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel aan [slachtoffer].
Conclusie
Aldus is sprake van voorwaardelijk opzet bij de verdachte. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair onder feit 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 primair:
hij op 27 januari 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- een voertuig in beweging heeft gezet en is weggereden, terwijl die [slachtoffer] (terwijl hij -[slachtoffer]- op straat stond) met twee handen de jas van verdachte had vastgegrepen en vasthield (terwijl hij -verdachte- op de bestuurdersstoel van dat voertuig zat), en
- die [slachtoffer] vervolgens ongeveer 228 meter heeft meegesleept terwijl verdachte de snelheid van het voertuig opvoerde tot een maximale snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur en
- die [slachtoffer] meermalen tijdens het rijden met een tot vuist gebalde hand met kracht in het gezicht heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2:
hij op 24 januari 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een paspoort op naam van [betrokkene] (nummer: [paspoortnummer]), door voornoemd document ter controle aan te bieden aan een ambtenaar van politie.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
poging tot doodslag
Feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden ontzegd voor de duur van 24 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de bekennende en meewerkende proceshouding van de verdachte. Verder heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo heeft de verdachte er niet voor zijn vriendin kunnen zijn op het moment dat zij een miskraam kreeg, en kan de verdachte vanwege een inreisverbod in Europa zijn paardenhandel in Europa niet voorzetten. Verzocht wordt om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. De raadsman heeft tenslotte verzocht om geen ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen aan de verdachte op te leggen, nu de verdachte een inreisverbod heeft gekregen voor Europa en aldus sowieso niet in Nederland mag verblijven.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte is weggereden in een auto terwijl hij op dat moment door een politieagent werd vastgehouden. De politieagent kwam daardoor ten val maar hield zich vast aan de jas van de verdachte. De verdachte ging steeds harder rijden (tot 60 km/h) en sloeg de politieagent daarbij meermaals in zijn gezicht. De politieagent heeft herhaaldelijk in doodsangst geroepen dat de verdachte moest stoppen maar daar heeft de verdachte niet naar geluisterd. Door het handelen van de verdachte is de politieagent ruim 220 meter (met zijn onderlichaam) over het asfalt meegesleurd, met een gemiddelde snelheid van 43 km/h. Uiteindelijk heeft de politieagent zich bij het loslaten afgezet tegen de verdachte om niet onder het voertuig te komen. Zijn armen heeft hij ter bescherming om zijn hoofd geslagen.
Het slachtoffer heeft tijdens het incident doodsangsten uitgestaan en ervaart tot op heden lichamelijke en geestelijke klachten als gevolg van het incident, zo blijkt uit de toelichting op de schadevergoedingsvordering. In een (gefaalde) poging om uit handen van de politie te blijven heeft de verdachte zich nietsontziend gedragen. Hij heeft daarbij in het geheel geen rekening willen houden met de mogelijke (dodelijke) gevolgen voor het slachtoffer. Zelfs het meermaals hard schreeuwen en smeken van het slachtoffer om te stoppen bracht de verdachte kennelijk niet tot inkeer. Dat het slachtoffer er slechts relatief licht fysiek letsel aan heeft overgehouden is zeker niet te danken aan de handelwijze van de verdachte, maar aan het moedige en doortastende optreden van de politieagent. Een delict zoals door de verdachte gepleegd, wordt door de samenleving als uitermate schokkend ervaren en veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid.
Daarnaast heeft de verdachte zich bewust met een paspoort van een ander gelegitimeerd, en daarmee het vertrouwen geschaad dat de autoriteiten in een dergelijk document (een identiteitsbewijs) moeten kunnen stellen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 4 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld. Wel is de verdachte in 2006 in het Verenigd Koninkrijk voor zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden. Omdat deze veroordeling van relatief lang geleden is, zal de rechtbank deze omstandigheid niet in strafverzwarende zin meewegen.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van het primaire feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank, gelet op het schokkende rijgedrag van de verdachte, een rijontzegging aan de verdachte opleggen voor de duur van 24 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 4.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het laste gelegde onder feit 1 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering tot schadevergoeding.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door een aantasting in zijn persoon “op andere wijze” zoals bedoeld in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek.
De hoogte van de immateriële schade wordt door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding (ter hoogte van € 4.500,00) daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 57, 231 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
179a van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.500,00als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
27 januari 2023tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 55 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
27 januari 2023tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Reemst, voorzitter,
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 januari 2024