ECLI:NL:RBNHO:2024:6265

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
15.325321.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf wegens openlijk geweld met overschrijding van de redelijke termijn

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 november 2021 openlijk geweld heeft gepleegd in Santpoort-Noord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in vereniging met anderen, geweld heeft gebruikt tegen meerdere personen, waaronder [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 4]. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het omver duwen, trappen en slaan van de slachtoffers, waarbij het geweld tegen [benadeelde 4] als buitensporig werd aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 160 uur. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf.

Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen. [benadeelde 4] heeft recht op een schadevergoeding van € 33.484,15, terwijl [benadeelde 1] recht heeft op € 25.484,-. De rechtbank heeft de vorderingen voor een deel toegewezen, waarbij de benadeelde partijen recht hebben op vergoeding van zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vorderingen voor toekomstige schade en onvoldoende onderbouwde schade afgewezen. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is tot betaling aan de Staat in geval van niet-betaling aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.325321.21 (P)
Uitspraakdatum: 20 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 juni 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T. Fikkers en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. Wijkman, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2021 te Santpoort-Noord en/of Velserbroek, in elk geval in Nederland openlijk, te weten, in een fietstunneltje gelegen aan de Slaperdijk, in elk geval op of aan
de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3]
en/of [benadeelde 4], welk geweld (telkens) bestond uit
- het omver duwen van voornoemde [benadeelde 4] en/of
- (terwijl voornoemde [benadeelde 4] op de grond lag) (met kracht) meermalen trappen en/of (met gebalde vuisten) slaan en/of stompen tegen de rug en/of buik en/of borst en/of benen, althans
tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 4] en/of
- (terwijl voornoemde [benadeelde 4] op de grond lag) (met kracht) meermalen schoppen tegen het gezicht en/of het hoofd van voornoemde [benadeelde 4] en/of
- het (met gebalde vuisten) meermalen slaan tegen de schouder en/of de achterkant van het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] en/of
- het (met gebalde vuisten) meermalen slaan tegen de mond en/of de slaap, althans het hoofd van voornoemde [benadeelde 1] en/of
- het schoppen tegen het (onder)been van voornoemde [benadeelde 1] en/of
- het duwen van voornoemde [benadeelde 1] tegen een muur en/of
- het (met gebalde vuisten) meermalen slaan tegen de kaak en/of mond, althans het hoofd van voornoemde [benadeelde 2] en/of
- het met de schouder (met kracht) slaan tegen de slaap, in elk geval het hoofd van voornoemde [benadeelde 3];

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen opmerkingen gemaakt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 20 november 2021 te Santpoort-Noord openlijk, te weten, in een fietstunneltje gelegen aan de Slaperdijk, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4], welk geweld bestond uit
- het omver duwen van voornoemde [benadeelde 4] en
- terwijl voornoemde [benadeelde 4] op de grond lag, met kracht meermalen trappen en/of met gebalde vuisten stompen tegen de rug en/of buik en/of borst en/of benen van voornoemde [benadeelde 4] en
- terwijl voornoemde [benadeelde 4] op de grond lag met kracht meermalen schoppen tegen het gezicht van voornoemde [benadeelde 4] en
- het met gebalde vuisten meermalen slaan tegen de schouder en/of de achterkant van het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] en
- het met gebalde vuisten meermalen slaan tegen de mond en de slaap, van voornoemde [benadeelde 1] en
- het schoppen tegen het been van voornoemde [benadeelde 1] en
- het duwen van voornoemde [benadeelde 1] tegen een muur en
- het met gebalde vuisten meermalen slaan tegen de kaak en/of mond van voornoemde [benadeelde 2] en
- het met de schouder met kracht slaan tegen de slaap, van voornoemde [benadeelde 3].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het lage recidiverisico, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, het strafblad van de verdachte en zijn positieve persoonlijke omstandigheden, een taakstraf van beperkte duur op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen verschillende personen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij een confrontatie heeft uitgelokt met een groep jongeren, waartoe de slachtoffers behoorden. Er is daardoor een vechtpartij ontstaan waarbij door de verdachte en zijn medeverdachten aanzienlijk geweld is gebruikt. Met name het geweld tegen het slachtoffer [benadeelde 4] was buitensporig. Door verdachte en zijn medeverdachten werd tegen het gezicht en het lichaam van het slachtoffer [benadeelde 4] geschopt terwijl hij op de grond lag. De rechtbank rekent het de verdachte ernstig aan dat hij pal naast zijn medeverdachte [medeverdachte] stond op het moment dat [medeverdachte] meerdere malen tegen het gezicht van het slachtoffer [benadeelde 4] trapte en dat de verdachte zijn medeverdachte hier niet van heeft weerhouden, maar zelf ook is doorgegaan met trappen tegen de rug van het slachtoffer [benadeelde 4]. Door zo te handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachten de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, en met name die van het slachtoffer [benadeelde 4], ernstig aangetast. Niet alleen is het gevoel van veiligheid van de slachtoffers en van de omstanders hierdoor aangetast, dit (uitgaans)geweld tast in zijn algemeenheid het gevoel van veiligheid in de samenleving aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor enig misdrijf is veroordeeld. De rechtbank heeft voorts gekeken naar het wat oudere reclasseringsrapport van [reclasseringswerker], Reclassering Nederland, van 20 juni 2022 waaruit blijkt dat de verdachte onder de indruk is van de justitiële gevolgen van zijn handelen en berouw toont over het verloop van het tenlastegelegde. Uit het rapport blijkt voorts dat de verdachte bij zijn ouders woont, een MBO 4-opleiding volgt en daarnaast werkt bij de Dekamarkt. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als laag. Er zijn geen aanwijzingen dat bij de verdachte sprake is van een procriminele houding. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen. De verdachte lijkt zich te gedragen conform zijn kalenderleeftijd en is in staat zijn eigen gedrag te organiseren. Er zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen voor problemen in zijn ontwikkeling en er lijkt geen sprake van een verstandelijke beperking.
De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De raadsvrouw heeft op de terechtzitting toegelicht dat de persoonlijke omstandigheden sinds het uitbrengen van het reclasseringsrapport niet zijn veranderd. De verdachte volgt nog steeds een MBO opleiding. De verdachte heeft aangegeven dat hij leraar wil worden. Hij staat nog steeds open voor een gesprek met de slachtoffers en/of voor mediation.
Overschrijding redelijke termijn
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6 EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte op 3 december 2021 dient in deze strafzaak als zodanige handeling te worden beschouwd.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, behoudens uitzonderingssituaties. Nu de rechtbank op 20 juni 2024 uitspraak doet, is de redelijke termijn in dit geval overschreden met ruim 6 maanden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan verdachte op te leggen straf.
De op te leggen sancties
Al het voorgaande afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 160 uren moet worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partij

7.1.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 4] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft via zijn advocaat mr. A. van Kernebeek een vordering tot schadevergoeding van € 43.085,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reis en parkeerkosten tot een bedrag van € 350,-
(waarvan € 124,15 reeds gemaakte kosten en € 225,85 toekomstige kosten)
- eigen risico zorgverzekering 2021 tot een bedrag van € 885,-
- eigen risico zorgverzekering 2025 tot een bedrag van € 385,-
- studievertraging tot een bedrag van € 31.465,-
De gestelde immateriële schade bedraagt: € 10.000,-
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij heeft voldaan aan de stel- en beargumenteringsplicht en dat de vordering, met uitzondering van de gevorderde toekomstige reis- en parkeerkosten, voor hoofdelijke toewijzing gereed ligt, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel moet worden afgewezen, nu de schade geheel is ontstaan doordat aangever [benadeelde 4] tegen het hoofd is geschopt. Hiervoor kan de verdachte niet verantwoordelijk worden gehouden.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard, voor zover die ziet op toekomstige reiskosten tot een bedrag van € 225,85. Daarnaast moet de vordering niet ontvankelijk worden verklaard voor zover die ziet op de reiskosten die zijn gemaakt naar Bartimeus aan de Van Renesselaan te Zeist. Deze post is niet onderbouwd.
De vordering moet voorts niet ontvankelijk worden verklaard voor zover die ziet op het eigen risico van de zorgverzekering over het jaar 2025. Dit is toekomstige schade, waarvan niet evident is dat deze zal worden geleden.
Ten aanzien van de gevorderde studievertraging stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat deze volledig niet ontvankelijk moet worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. Nader onderzoek naar een eventueel causaal verband tussen deze schade en de verweten handelingen zullen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de post studievertraging niet meer dan € 22.475,- (zijnde het normbedrag voor één jaar volgens de Letselschade Richtlijn Studievertraging) kan worden toegewezen en dat de vordering op dit punt voor het overige niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze schade, gelet op vergelijkbare zaken, aanzienlijk moet worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade, te weten de posten reis- en parkeerkosten ten behoeve van medische behandelingen tot een bedrag van € 124,15, het eigen risico zorgverzekering over het jaar 2021 en de schade in verband met studievertraging tot een jaar, tot een totaalbedrag van € 23.484,15 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Deze schade is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en komt daarom voor vergoeding in aanmerking.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij pijn heeft ondervonden en ernstig letsel heeft bekomen. Daarnaast blijkt uit de toelichting op de vordering en uit het dossier dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte ook geestelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op de aard en ernst van de normschending kan dit eveneens worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
De benadeelde partij heeft dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding. Gelet op de gevolgen die het bewezenverklaarde voor hem heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend, komt het gevorderde bedrag van € 10.000,- de rechtbank billijk voor.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 33.484,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de overige gevorderde kosten in verband met studievertraging niet ontvankelijk verklaren, nu de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Aanhouding van de strafzaak om de benadeelde partij de gelegenheid te geven dit deel van de vordering nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De gevorderde toekomstige reis- en parkeerkosten in verband met een eventuele behandeling hoger beroep en de gevorderde toekomstige kosten betreffende het eigen risico van de zorgverzekering over het jaar 2025 zal de rechtbank afwijzen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 25.484,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- 1 jaar studievertraging: € 22.475,-;
- extra studiekosten: € 2.209,-
De gestelde immateriële bedraagt: € 800,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij heeft voldaan aan de stel- en beargumenteringsplicht en dat de vordering voor hoofdelijke toewijzing gereed ligt, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering op het punt van de studievertraging niet ontvankelijk te verklaren, nu deze schade onvoldoende is onderbouwd. Ook moet de vordering ten aanzien van de post extra studiekosten niet ontvankelijk worden verklaard, nu een eventueel causaal verband met de verweten gedragingen van de verdachte onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht deze schade te matigen omdat onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van psychisch letsel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Deze schade is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
Gelet op de gevolgen die het bewezenverklaarde voor hem heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend, komt het gevorderde bedrag van € 800,- de rechtbank billijk voor.
De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 25.484,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63, 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maandenmet bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
160 (honderdzestig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 80 dagen hechtenis.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 33.484,15 (drieëndertigduizend vierhonderdvierentachtig euro en vijftien cent), bestaande uit € 23.484,15 als vergoeding voor de materiële en € 10.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 4], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover die ziet op schade door studievertraging hoger dan het toegewezen bedrag van € 22.475.
Wijst de vordering af, voor zover die ziet op toekomstige schade, te weten reis- en parkeerkosten in hoger beroep en kosten eigen risico 2025.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 33.484,15 (drieëndertigduizend vierhonderdvierentachtig euro en vijftien cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 202 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 25.484,- (vijfentwintig duizend vierhonderd vierentachtig euro), bestaande uit € 24.684,- als vergoeding voor de materiële schade en € 800,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 25.484,- (vijfentwintig duizend vierhonderd vierentachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 162 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. F.W. van Dongen en mr. M.S. Neervoort, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juni 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(-----------------)