ECLI:NL:RBNHO:2024:6260

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
15.326230.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf terzake poging doodslag en openlijk geweld met overwegingen omtrent betrouwbaarheid getuigen en overschrijding redelijke termijn

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en openlijk geweld. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 20 november 2021 te Santpoort-Noord, waar de verdachte meermalen met geschoeide voeten in het gezicht van het slachtoffer, [benadeelde 1], schopte, terwijl deze op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood had, gezien de ernst van het geweld en de kwetsbaarheid van het gezicht als lichaamsdeel. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat deze beïnvloed waren door alcohol en samenwerking tussen getuigen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 346 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.326230.21 (P)
Uitspraakdatum: 20 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 juni 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T. Fikkers en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hannaart, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 november 2021 te Santpoort-Noord en/of Velserbroek, gemeente Velsen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1]
opzettelijk van het leven te beroven, (meermalen) (met kracht) met geschoeide voet(en) in het gezicht en/of tegen het hoofd te schoppen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2021 te Santpoort-Noord en/of Velserbroek, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een of meerdere scheuren in het netvlies en/of schade aan het zichtvermogen heeft toegebracht door (telkens) (met kracht) met geschoeide voet(en) in het gezicht en/of (met kracht) tegen het hoofd van voornoemde [benadeelde 1] te schoppen;
2.
hij op of omstreeks 20 november 2021 te Santpoort-Noord en/of Velserbroek, in elk geval in Nederland openlijk, te weten, in een fietstunneltje gelegen aan de Slaperdijk, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of T[benadeelde 4] en/of [benadeelde 1], welk geweld (telkens) bestond uit
- het omver duwen van voornoemde [benadeelde 1] en/of
- (terwijl voornoemde [benadeelde 1] op de grond lag) (met kracht) meermalen trappen en/of (met gebalde vuisten) slaan en/of stompen tegen de rug en/of buik en/of borst en/of benen, althans
tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] en/of
- (terwijl voornoemde [benadeelde 1] op de grond lag) (met kracht) meermalen schoppen tegen het gezicht en/of het hoofd van voornoemde [benadeelde 1] en/of
- het (met gebalde vuisten) meermalen slaan tegen de schouder en/of de achterkant van het lichaam van voornoemde [benadeelde 2] en/of
- het (met gebalde vuisten) meermalen slaan tegen de mond en/of de slaap, althans het hoofd van voornoemde [benadeelde 2] en/of
- het schoppen tegen het (onder)been van voornoemde [benadeelde 2] en/of
- het duwen van voornoemde [benadeelde 2] tegen een muur en/of
- het (met gebalde vuisten) meermalen slaan tegen de kaak en/of mond, althans het hoofd van voornoemde [benadeelde 3] en/of
- het met de schouder (met kracht) slaan tegen de slaap, in elk geval het hoofd van voornoemde [benadeelde 4].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging doodslag, in die zin dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer [benadeelde 1].
De officier van justitie heeft voorts gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd – kort weergegeven – aangevoerd dat het proces-verbaal van relaas ten onrechte insinueert dat de aangevers [benadeelde 3] en [benadeelde 1] de verdachte hebben aangewezen als degene die het slachtoffer [benadeelde 1] tegen zijn hoofd heeft getrapt. Uit de aangiften blijkt echter dat zij de naam van de verdachte helemaal niet hebben genoemd. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de fotoherkenningen door deze getuigen als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. De getuigen hebben kort na de gebeurtenissen in het tunneltje met elkaar hierover gesproken, eerst bij het ziekenhuis en een dag later ook bij het slachtoffer [benadeelde 1] thuis, waarbij de gebeurtenissen door hen zijn gereconstrueerd en de herkenningen onbetrouwbaar zijn. Hierdoor is volgens de raadsman sprake van “collaborative storytelling” waardoor de getuigen zijn beïnvloed. De getuigen waren bovendien onder invloed van alcohol en de situatie in het tunneltje was chaotisch. Enig objectief bewijs ontbreekt, aldus de raadsman. Daarnaast zijn de schoenen van de verdachte onderzocht, maar hierop is geen DNA van het slachtoffer aangetroffen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling. Het slachtoffer heeft weliswaar letsel aan neus en oog opgelopen, maar niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was op de dood. Ook kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel nu niet is voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde eisen om te komen tot zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen feit 1 primair:
Betrouwbaarheid verklaringen getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] betrouwbaar zijn omdat zij consistent zijn, in lijn zijn met elkaar en met hun verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris, en bovendien bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen in het dossier.
Meerdere getuigen, ook uit de groep van de verdachten, hebben bij de politie immers verklaard dat [medeverdachte 1] en [verdachte] het slachtoffer hebben geslagen. [getuige 3], een getuige uit de vriendengroep van de verdachte, heeft verklaard dat ze heeft geroepen dat ze moesten stoppen. [getuige 4], eveneens een getuige uit de vriendengroep van de verdachte, heeft verklaard dat zij [getuige 3] hoorde schreeuwen “[verdachte] stop”, [verdachte] stop!”. Ze zag dat [getuige 3] [verdachte] in bedwang probeerde te houden maar dat hij niet stopte. De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met [getuige 5], [verdachte] en [medeverdachte 1] in het tunneltje was en dat de meiden er later bij kwamen. Hij heeft verklaard dat hij heeft gezien dat het slachtoffer door [verdachte] op de grond werd geduwd en dat hij vervolgens heeft gezien dat [medeverdachte 1] tegen de rug van het slachtoffer heeft geschopt.
Tenslotte worden de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ondersteund door de aangiften van [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [benadeelde 4], en door het letsel van aangever [benadeelde 1].
De rechtbank concludeert dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde.
Dat heeft ook tot gevolg dat de rechtbank het verweer van de verdediging, inhoudend dat het proces-verbaal van relaas te sturend zou zijn opgesteld, passeert.
Gedragingen van de verdachte
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het slachtoffer naar de grond heeft getrapt. Het op de grond liggende slachtoffer werd door de verdachte vervolgens meermalen met kracht in zijn gezicht getrapt, “alsof hij aan het voetballen was”.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte de aangever wilde doden. Opzet in onvoorwaardelijke vorm (‘vol opzet’) kan daarom niet worden aangenomen. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Van opzet in deze vorm is sprake wanneer de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg door zijn handelen zal intreden.
Het uit de bewijsmiddelen blijkende aanzienlijke geweld dat tegen de aangever is gepleegd levert naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op dat hij hierdoor zou komen te overlijden. Daarvoor is het van belang dat de verdachte, nadat hij de aangever naar de grond had geslagen, meermalen met kracht met geschoeide voet in het gezicht van de aangever, die op een gegeven moment bewusteloos was, heeft getrapt. Eén getuige heeft verklaard dat de verdachte en zijn medeverdachten tegen het slachtoffer trapten “alsof zij aan het voetballen waren”.
Het gezicht is een kwetsbaar lichaamsdeel en het krachtig met geschoeide voet schoppen tegen het gezicht kan levensbedreigend zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan het geweld dat de verdachte heeft toegepast naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever bewust heeft aanvaard.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
primairhij op 20 november 2021 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, hem meermalen met kracht met geschoeide voet in het gezicht heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 20 november 2021 te Santpoort-Noord openlijk, te weten, in een fietstunneltje gelegen aan de Slaperdijk, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en T[benadeelde 4] en [benadeelde 1], welk geweld bestond uit
- het omver duwen van voornoemde [benadeelde 1] en
- terwijl voornoemde [benadeelde 1] op de grond lag, met kracht meermalen trappen en/of met gebalde vuisten stompen tegen de rug en/of buik en/of borst en/of benen van voornoemde [benadeelde 1] en
- terwijl voornoemde [benadeelde 1] op de grond lag met kracht meermalen schoppen tegen het gezicht van voornoemde [benadeelde 1] en
- het met gebalde vuisten meermalen slaan tegen de schouder en/of de achterkant van het lichaam van voornoemde [benadeelde 2] en
- het met gebalde vuisten meermalen slaan tegen de mond en de slaap van voornoemde [benadeelde 2] en
- het schoppen tegen het been van voornoemde [benadeelde 2] en
- het duwen van voornoemde [benadeelde 2] tegen een muur en
- het met gebalde vuisten meermalen slaan tegen de kaak en/of mond van voornoemde [benadeelde 3] en
- het met de schouder met kracht slaan tegen de slaap van voornoemde [benadeelde 4].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
Poging doodslag.
Feit 2:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, de jeugdige leeftijd van de verdachte en het afronden van behandeltrajecten tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie ziet geen aanleiding om tot toepassing van het jeugdstrafrecht te komen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij het bepalen van de straf het adolescentenstrafrecht van toepassing moet worden verklaard, zoals door de reclassering is geadviseerd. Bij het bepalen van de straf moet voorts rekening worden gehouden met de ruime overschrijding van de redelijke termijn en met het feit dat de verdachte zich tijdens de schorsing aan een zeer streng pakket van voorwaarden heeft moeten houden en hij zich gedurende die schorsing positief heeft ontwikkeld.
De raadsman heeft, in het geval van bewezenverklaring, verzocht om geen langere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen dan de duur van de voorlopige hechtenis en om daarnaast, gelet op de oriëntatiepunten bij jeugdigen, een taakstraf en/of voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder algemene voorwaarden, eventueel met een contactverbod.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De op te leggen sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, een zeer ernstig feit. Deze poging tot doodslag ging gepaard met openlijk geweld tegen het slachtoffer en anderen. De verdachte heeft slachtoffer [benadeelde 1] meerdere malen hard in het gezicht getrapt. Door zo te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. Met name het oogletsel bij het slachtoffer is zeer ernstig. Zoals ook blijkt uit de indringende slachtofferverklaring ondervindt het slachtoffer nu, tweeëneenhalf jaar na dato, nog dagelijks de lichamelijke en psychische gevolgen van het handelen van de verdachte. Het is nog onzeker of het slachtoffer het zicht in zijn linker oog geheel terug zal krijgen.
Ook het plegen van openlijk geweld is een ernstig feit. Door een medeverdachte werd een confrontatie uitgelokt in een fietstunnel waarbij de groep waartoe de verdachte behoorde zich keerde tegen de groep waartoe het slachtoffer behoorde en waarbij fors geweld werd gebruikt tegen verschillende leden uit de groep van het slachtoffer. Dit (uitgaans-)geweld tast niet alleen de lichamelijke integriteit van de slachtoffers aan maar in zijn algemeenheid ook het gevoel van veiligheid in de samenleving.
De persoon van de verdachte:
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor enig misdrijf is veroordeeld.
In het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, van 29 mei 2024 wordt als volgt geconcludeerd en geadviseerd:
“Betrokkene loopt sinds december 2021 onder schorsingstoezicht van de reclassering. In het begin van het toezicht verliep niet alles soepel. Betrokkene heeft zich niet aan alle voorwaarden gehouden en er was sprake van spanning bij betrokkene en spanning in het gezin van betrokkene. Het psychosociaal functioneren, sociaal netwerk en middelengebruik werden als risicoverhogende factoren beschouwd.
Betrokkene is geschorst met de voorwaarden: zich houden aan meldplichtafspraken, ambulante behandeling, een alcoholverbod, een locatiegebod en het volgen van een eventuele training gericht op agressieproblematiek.
Betrokkene heeft zich gedurende het toezicht positief ontwikkeld. Betrokkene heeft zijn diploma behaald en werkt inmiddels fulltime als vrachtwagenchauffeur. Betrokkene is gestopt met blowen en alle urinecontroles werden negatief getest op alcohol. In april 2023 is het alcoholverbod komen te vervallen. Het locatiegebod is gedurende het toezicht afgebouwd, wat meer vrijheden voor betrokkene opleverde. Betrokkene heeft ambulante behandeling gevolgd wat met name was gericht op agressie regulatieproblematiek en ook systeemtherapie is onderdeel geweest van de behandeling. Alle behandeldoelen zijn inmiddels behaald.
Betrokkene geeft aan dat ondanks hij het toezicht in het begin ‘vervelend’ vond hij hier veel heeft uitgehaald. Betrokkene is tevreden met zijn behandeling bij De Waag en ervaart sindsdien geen ‘woede-uitbarstingen’ meer. De behandeling heeft hem geleerd om rustig te blijven, zo vertelt hij.
Het toezicht is goed verlopen en de reclassering vindt verlenging van voorwaarden niet noodzakelijk. Ook de risico’s zijn wat de reclassering betreft afgenomen. Wij constateren geen grote risicofactoren meer en schatten het risico op recidive in als laag.
Wij adviseren een straf zonder bijzondere voorwaarden en wij adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. “
Toe te passen sanctiestelsel
De verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten meerderjarig, zodat in beginsel het volwassenenstrafrecht van toepassing is. De wet biedt de mogelijkheid om jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar te sanctioneren op grond van het jeugdstrafrecht. In artikel 77c Sr is bepaald dat de rechter, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van een jongvolwassen dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het jeugdstrafrecht kan toepassen. Dit is een uitzondering op de regel en daarvoor dienen dus goede gronden te bestaan. Om te komen tot een zorgvuldige afweging over de vraag of een uitzondering op de regel moet worden gemaakt is advisering van de rechter door deskundigen over de persoon en persoonlijkheid van de verdachte op basis van ‘het wegingskader ASR 18- tot 23-jarigen’ gebruikelijk en wenselijk.
De reclassering adviseert in haar rapport van 29 mei 2024 het jeugdstrafrecht toe te passen omdat de verdachte ten tijde van het delict 18 jaar oud was, een opleiding volgde en actief deelnam aan het gezin. Hij was volgens de reclassering gedurende het toezicht ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding. Uit onderzoek is een vermoeden van LVB naar voren gekomen. Verdachte lijkt de gevolgen van zijn handelen niet geheel te hebben kunnen overzien. Het voorgaande beschouwt de reclassering als indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Er zijn geen contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. De reclassering merkt op dat het wegingskader is ingevuld met het beeld van de verdachte ten tijde van het plegen van het delict (2021). In de tussentijd is de verdachte zelfstandiger geworden, heeft hij zijn opleiding behaald en lukt het hem een fulltime baan te hebben.
De rechtbank stelt voorop dat het toepasselijke sanctierecht in het geval van een verdachte die ten tijde van het bewezenverklaarde feit in de leeftijdscategorie van 18 tot 23 jaar viel, moet worden getoetst aan de situatie ten tijde van de behandeling op de terechtzitting. Het gaat er bij het opleggen van een straf of maatregel aan deze verdachte namelijk om of er op het moment van oplegging redenen zijn om een pedagogische insteek te kiezen (het jeugdsanctierecht) of een andere (meer punitieve) insteek die doorgaans voor volwassenen wordt gehanteerd.
Zoals ook blijkt uit voornoemd rapport van de reclassering is de verdachte in de tussentijd zelfstandiger geworden, heeft hij zijn opleiding behaald en heeft hij een fulltimebaan. Alle behandeldoelen zijn gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis behaald en de reclassering ziet geen reden meer om de schorsingsvoorwaarden te continueren.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen redenen meer om het jeugdstrafrecht toe te passen. Gelet hierop zal de rechtbank geen toepassing geven aan artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht maar het volwassenenstrafrecht toepassen.
Overschrijding redelijke termijn
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6 EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte op 3 december 2021 dient in deze strafzaak als zodanige handeling te worden beschouwd.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, behoudens uitzonderingssituaties. Nu de rechtbank op 20 juni 2024 uitspraak doet, is de redelijke termijn in dit geval overschreden met ruim 6 maanden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan verdachte op te leggen straf.
De op te leggen sancties
Al het voorgaande afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 360 dagen, met aftrek van voorarrest, moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, bepalen dat daarvan een gedeelte, te weten 346 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uren moet worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partij

7.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft via zijn advocaat mr. A. van Kernebeek een vordering tot schadevergoeding van € 43.085,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten stelt te hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reis en parkeerkosten tot een bedrag van € 350,-
(waarvan € 124,15 reeds gemaakte kosten en € 225,85 toekomstige kosten)
- eigen risico zorgverzekering 2021 tot een bedrag van € 885,-
- eigen risico zorgverzekering 2025 tot een bedrag van € 385,-
- studievertraging tot een bedrag van € 31.465,-
De gestelde immateriële schade bedraagt: € 10.000,-
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij heeft voldaan aan de stel- en beargumenteringsplicht en dat de vordering voor hoofdelijke toewijzing gereed ligt, met uitzondering van de gevorderde toekomstige reis- en parkeerkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de gevorderde toekomstige reis- en parkeerkosten in verband met een eventuele behandeling in hoger beroep tot een bedrag van € 225,85 niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu dit toekomstige schade betreft. Ditzelfde geldt voor de kosten voor het eigen risico over het jaar 2025 van € 385,-.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor studievertraging heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering op dit punt niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Niet kan worden vastgesteld dat de studievertraging alleen het gevolg is geweest van deze strafzaak. Door tegenstrijdigheden in de onderbouwing van deze schadepost zet de verdediging vraagtekens bij het causaal verband tussen de verdenking en de gestelde schade. De behandeling van deze schadepost levert een onevenredige belasting van deze strafzaak op. Subsidiair verzoekt de raadsman de vordering met betrekking tot de post studievertraging fors te matigen, temeer nu uit de Letselschade Richtlijn Studievertraging blijkt dat deze richtlijn louter ziet op studievertraging gedurende maximaal 1 jaar.
Tenslotte verzoekt de raadsman het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het letsel in deze zaak passend is bij letselcategorie 2 en 3 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. Bij deze letselcategorieën passen respectievelijk bedragen van € 2.500,- en € 5.000,-.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade, te weten de posten reis- en parkeerkosten ten behoeve van medische behandelingen tot een bedrag van € 124,15, het eigen risico zorgverzekering over het jaar 2021 en de schade in verband met studievertraging tot een jaar (voor een bedrag van € 22.475,-, te weten het normbedrag 2022 voor hbo/wo van de Letselschade Richtlijn Studievertraging, versie 1 januari 2022), tot een totaalbedrag van € 23.484,15, rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten. Deze schade is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en komt daarom voor vergoeding in aanmerking.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij pijn heeft ondervonden en ernstig letsel heeft bekomen. Daarnaast blijkt uit de toelichting op de vordering en uit het dossier dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte ook geestelijk letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
De benadeelde partij heeft dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding. Gelet op de gevolgen die het bewezenverklaarde voor hem heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend, komt het gevorderde bedrag van € 10.000,- de rechtbank billijk voor.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 33.484,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de overige gevorderde kosten in verband met studievertraging niet ontvankelijk verklaren, nu de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Aanhouding van de strafzaak om de benadeelde partij de gelegenheid te geven dit deel van de vordering nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De gevorderde toekomstige reis- en parkeerkosten in verband met een eventuele behandeling in hoger beroep en de gevorderde toekomstige kosten betreffende het eigen risico van de zorgverzekering over het jaar 2025 zal de rechtbank afwijzen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging doodslag en openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 25.484,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit stelt te hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- 1 jaar studievertraging: € 22.475,-;
- extra studiekosten: € 2.209,-
De gestelde immateriële bedraagt: € 800,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij heeft voldaan aan de stel- en beargumenteringsplicht en dat de vordering voor hoofdelijke toewijzing gereed ligt, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering niet ontvankelijk te verklaren met betrekking tot de gevorderde materiële schade nu deze schade onvoldoende is onderbouwd en een onevenredige belasting voor het rechtsgeding oplevert. Uit de onderbouwing blijkt onvoldoende dat er een causaal verband is tussen de studievertraging en het aan de verdachte verweten feit. De raadsman heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade moet worden gematigd, gelet op wat er in vergelijkbare zaken wordt toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade, te weten de studievertraging en de daarmee samenhangende extra studiekosten tot een totaalbedrag van € 24.684,-, rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde. Deze schade is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
Gelet op de gevolgen die het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend, komt het gevorderde bedrag van € 800,- de rechtbank billijk voor.
De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 25.484,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 141, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
360 (driehonderd zestig) dagen, met bevel dat hiervan
346 (driehonderd zesenveertig) dagen nietten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderd veertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 33.484,15 (drieëndertigduizend vierhonderdvierentachtig euro en vijftien cent), bestaande uit € 23.484,15 als vergoeding voor de materiële en € 10.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover die ziet op schade door studievertraging hoger dan het toegewezen bedrag van € 22.475,-.
Wijst de vordering af, voor zover die ziet op toekomstige schade, te weten reis- en parkeerkosten in hoger beroep en kosten eigen risico 2025.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 33.484,15 (drieëndertigduizend vierhonderdvierentachtig euro en vijftien cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 202 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 25.484,- (vijfentwintig duizend vierhonderd vierentachtig euro), bestaande uit € 24.684,- als vergoeding voor de materiële schade en € 800,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 25.484,- (vijfentwintig duizend vierhonderd vierentachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 162 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. F.W. van Dongen en mr. M.S. Neervoort, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juni 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(-----------)