ECLI:NL:RBNHO:2024:6211

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
15/102924-23 en 15/098255-18 (herroeping vi)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk invoeren van 131 kilo cocaïne vanuit Antwerpen naar Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk invoeren van 131 kilo cocaïne vanuit de haven van Antwerpen naar Nederland. De verdachte heeft de cocaïne naar Alkmaar vervoerd en daar samen met zijn zoon uitgeladen in de berging van de woning van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 april 2023 met een medeverdachte naar België is gereden, waar hij de cocaïne heeft opgehaald. De rechtbank oordeelt dat de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van de cocaïne, ondanks zijn verklaring dat hij niet wist wat hij vervoerde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tevens is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 969 dagen toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/102924-23 en 15/098255-18 (herroeping vi)
Uitspraakdatum: 30 mei 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 mei 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Krimpen aan den IJssel en aldaar ingeschreven, op het adres
[adres 1],
hierna te noemen: de verdachte of de veroordeelde.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.E. van der Plas en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 18 april 2023 te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 131 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op of omstreeks 18 april 2023 te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 131 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op 18 april 2023 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Washburn gestart. De ontvangen informatie luidt dat er die dag meerdere tassen met vermoedelijk verdovende middelen de woning aan de [adres 2] in zijn gegaan en dat dit is gedaan door personen op bijgevoegde foto’s. Na observatie van de woning worden de verdachte [verdachte] en zijn zoon, de medeverdachte [medeverdachte] aangehouden. Zij worden ervan verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan overtreding van artikel 2 van de Opiumwet.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat de verdachte, samen met een ander, opzettelijk (ook niet in voorwaardelijke zin), 131 kilo cocaïne binnen het Nederlandse grondgebied heeft gebracht, dan wel heeft vervoerd of voorhanden heeft gehad.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 15 april 2023 in een bar in Rotterdam een (niet bij naam genoemde) bekende uit de gevangenis tegenkwam. Hij vertelde deze man dat hij zijn vriendin moest ophalen bij een festival in België. Hierop zei de man dat hij in de buurt van het festival woonde en dat de verdachte wel achter hem aan kon rijden. De verdachte is toen in een Volkswagen met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Volkswagen) achter de man aangereden naar België. De man reed in een Ford Transit met kenteken [kenteken 2] (hierna: de Ford). Ook bood deze kennis de verdachte een klus aan om bij te verdienen. Op 17 april 2023 kreeg de verdachte van hem de opdracht om de volgende dag weer naar de plaats van het festival te rijden, in België een busje op te halen en dat busje in Amsterdam af te leveren. Hiervoor zou hij € 3.000 krijgen.
Op 18 april 2023 is de verdachte met zijn zoon, de medeverdachte [medeverdachte], in de Volkswagen naar België gereden. Bij aankomst in België bleek dat de opdrachtgever zelf al met het voertuig was vertrokken, omdat de verdachte te laat was. De verdachte moest toen naar een parkeerplaats in de buurt van Utrecht rijden en heeft daar de Ford overgenomen. Hij is vervolgens naar Amsterdam gereden om de Ford af te leveren, maar daar was niemand om de auto over te nemen. Omdat de verdachte niet bekend is in Amsterdam, is hij naar het huis van zijn ex-partner en zijn twee dochters in Alkmaar gereden. De verdachte kreeg vervolgens de opdracht de goederen uit de Ford veilig te stellen. Hij heeft toen voor het eerst de bestelauto geopend en de tassen uit de auto in de garagebox van zijn ex-partner gezet. Hij wist niet wat hij moest vervoeren, maar hij dacht dat het om softdrugs ging.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van 131 kilo cocaïne op 18 april 2023. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier en de verklaring van de verdachte ter zitting blijkt dat de verdachte op 18 april 2023 met de medeverdachte in de Volkswagen naar het havengebied van Antwerpen is gereisd. [1] Om 14.55 uur die dag passeert de Volkswagen bij Hazeldonk de grensovergang van België naar Nederland. [2] Eén minuut later volgt de Ford Transit met kenteken [kenteken 2]. [3] Beide auto’s zijn dus vrijwel gelijktijdig op dezelfde plek Nederland in gereden. Dit gegeven strookt niet met het door de verdachte geschetste scenario dat hij te laat in België aankwam, daarom de Ford al vertrokken was, hij in de Volkswagen terug naar Nederland is gereden en hij pas in de buurt van Utrecht de Ford heeft overgenomen. Bovendien is het, gezien de waarde van de 131 kilo cocaïne die met de Ford is vervoerd – een waarde van miljoenen euro’s –, onaannemelijk dat het plan, dat de verdachte de auto met de cocaïne vanuit België naar Nederland zou rijden, op het laatste moment werd gewijzigd om de enkele reden dat de verdachte te laat in België aankwam. De rechtbank schuift het door de verdachte geschetste scenario dan ook als ongeloofwaardig terzijde. Dit geldt eveneens voor de verklaring van de verdachte, dat de drugs mogelijk pas in Nederland in de Ford zijn geplaatst.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de Ford heeft opgehaald in België, daarmee naar Nederland is gereden en in Alkmaar de cocaïne uit de laadruimte van de bestelbus heeft gehaald en in een berging heeft gezet. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van 131 kilo cocaïne. De verdachte heeft voor iemand van wie hij de naam niet kent of wil noemen, een auto vanuit het havengebied in Antwerpen naar een volgende locatie in Nederland gereden. Het is een feit van algemene bekendheid dat met regelmaat grote hoeveelheden harddrugs via de haven van Antwerpen Europa bereiken en vervolgens over land naar Nederland worden vervoerd. Nu niet is gebleken dat de verdachte afspraken heeft gemaakt over wat hij vervoerde, noch dat hij onderzoek heeft verricht naar de inhoud van de laadruimte van de auto, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met die auto cocaïne vervoerde vanuit België naar Nederland.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat de verdachte de cocaïne tezamen en in vereniging met de medeverdachte en/of onbekend gebleven anderen heeft ingevoerd. Het dossier bevat namelijk onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat bij de invoer sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met één of meer anderen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen.
Ook voor het onder 1 ten laste gelegde vervoeren van de cocaïne bevat het dossier onvoldoende bewijs voor medeplegen. De rechtbank ziet wel wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, omdat vast staat dat de verdachte en de medeverdachte de Ford samen hebben uitgeladen in Alkmaar.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat:
feit 1
hij op 18 april 2023 in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd en tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 131 kilo cocaïne;
feit 2
hij op 18 april 2023 in Nederland, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 131 kilo cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1en
feit 2:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De raadsman heeft daarom verzocht aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan 36 maanden.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk invoeren van 131 kilo cocaïne vanuit de haven van Antwerpen naar Nederland. Hij heeft deze cocaïne naar Alkmaar vervoerd en daar samen met zijn zoon uitgeladen en vervolgens in de berging van de woning van zijn ex-partner gezet.
Cocaïne is schadelijk voor de gezondheid van personen en heeft een sterk verslavende werking. Gelet op de hoeveelheid moet de cocaïne die de verdachte heeft ingevoerd bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in harddrugs gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Het gaat dan niet alleen om de strafbare feiten die gebruikers plegen ter financiering van hun behoefte aan deze stof, maar ook om ernstige geweldsfeiten, zoals afrekeningen in het criminele circuit, en ondermijnende criminaliteit, zoals witwassen. Ook om die reden worden forse straffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 januari 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld voor een opiumdelict. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Voor de invoer van meer dan 20 kilo harddrugs is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van ten minste 60 maanden als oriëntatiepunt geformuleerd. Naast bovengenoemde recidive acht de rechtbank strafverzwarend dat de verdachte zijn familieleden heeft betrokken bij de bewezen verklaarde feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van zes jaren passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 955,- aan de verdachte moet worden teruggeven. Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is een door artikel 33a van het Wetboek van strafrecht vereist verband tussen dit geldbedrag en de bewezen verklaarde feiten onvoldoende aannemelijk geworden.

9.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft de officier van justitie gevorderd deze geheel toe te wijzen voor een periode van 969 dagen.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van 11 september 2018 heeft de rechtbank Noord-Holland de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Bij onherroepelijk geworden arrest van 16 oktober 2019 heeft het Gerechtshof Amsterdam dit vonnis bevestigd. Daarnaast is de verdachte bij onherroepelijk geworden arrest van 1 maart 2019 door het Gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straffen heeft plaatsgevonden binnen één detentieperiode, met ingang van 30 juni 2020.
De veroordeelde is op 9 december 2022 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd van 969 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 25 april 2023 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 969 dagen zal herroepen, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten in de onderhavige zaak met parketnummer 15/102924-23.
De vordering is op 25 april 2023 ontvangen op de griffie van de rechtbank en bevat de grond waarop zij rust. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op het voorgaande en gelet op de overige inhoud van dit vonnis, grond is de vordering toe te wijzen. In de onderhavige zaak acht de rechtbank immers bewezen dat de veroordeelde zich op 18 april 2023 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk invoeren, vervoeren en aanwezig hebben van 131 kilo cocaïne, waardoor hij zich in de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet;
47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 [zes] jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
950 EUR (omschrijving: G: 1477960, IBG 19-04-2023);
5 EUR (omschrijving: G1484652, IBG 18-04-23).
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. M.A.J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 mei 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(..)

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 17896932 van 27 april 2023 (dossierpagina’s 25 e.v.).
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 17893361 van 27 april 2023 (dossierpagina’s 213 e.v.).
3.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 17890543 van 27 april 2023 (dossierpagina’s 205 e.v.).