ECLI:NL:RBNHO:2024:616

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
C/15/338778 / FA RK 23-1707
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en bruidsgave in islamitisch huwelijk met Iraakse achtergrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in Irak zijn gehuwd volgens islamitisch recht. De man, met de Nederlandse nationaliteit, en de vrouw, met de Iraakse nationaliteit, hebben verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij zij stelden dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over het verzoek tot echtscheiding te oordelen, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond op het moment van indiening van het verzoekschrift.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om de man te veroordelen tot betaling van een bruidsgave van € 8.574,78, gebaseerd op een overeenkomst in de huwelijksakte. De man heeft dit verzoek betwist, stellende dat er een latere overeenkomst is gesloten waarin is afgesproken dat hij de bruidsgave niet aan de vrouw is verschuldigd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en dat de bruidsgave, zoals opgenomen in de huwelijksakte, nog steeds van toepassing is. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de man veroordeeld tot betaling van de bruidsgave aan de vrouw, vermeerderd met wettelijke rente.

De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam, voor zover er definitief is beslist.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/338778 / FA RK 23-1707
Beschikking d.d. 8 januari 2024 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,zo genaamd blijkens de overgelegde Nederlandse vertaling van de Iraakse huwelijksakte, ingeschreven in de Basis Registratie Personen als:
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers, gevestigd te Hoorn,
tegen
[de vrouw], zo genaamd blijkens de overgelegde Nederlandse vertaling van de Iraakse huwelijksakte, ingeschreven in de Basis Registratie Personen als:
,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. L. Sinoo, gevestigd te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met productie 1, van de man, ingekomen op 4 april 2023;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, met productie 1, van de vrouw, ingekomen op 7 juli 2023.
1.2.
De man heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om schriftelijk verweer te voeren tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 december 2023.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de man bijgestaan door mr. P.F.M. Deijkers en een tolk Koerdisch en de vrouw bijgestaan door mr. L. Sinoo en een tolk Koerdisch.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] , Irak. De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Iraakse nationaliteit.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.2.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.2.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
De verzoeken tot echtscheiding zullen, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
bruidsgave
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man wordt veroordeeld om € 8.574,78 aan haar te voldoen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Ter onderbouwing heeft de vrouw aangevoerd dat de man op grond van de overeenkomst in de huwelijksakte 39 Miskal aan 21 karaat goud aan haar is verschuldigd. Volgens de vrouw is de omvang van één Miskal 4,25 gram. De totale omvang van de bruidsgave bedraagt daarom 165,75 gram 21 karaat goud, dat wil zeggen € 8.574,78 (zie bijv. www.test.-aankoop.be).
2.3.2.
De man heeft ter zitting gevraagd dit verzoek van de vrouw af te wijzen, omdat partijen met de familie(s) een overeenkomst hebben gesloten waarin is afgesproken dat de man de bruidsgave niet aan de vrouw is verschuldigd. Volgens de man is in die overeenkomst beschreven dat de vrouw afziet van haar recht op de bruidsgave indien zij in Nederland blijft. De man voelt zich door de vrouw misbruikt, omdat zij na haar aankomst in Nederland slechts een dag bij hem heeft verbleven en daarna naar haar broer in [plaats] is vertrokken. Daar komt bij dat de vrouw alle sieraden heeft gekregen en de man veel kosten heeft gemaakt om de vrouw naar Nederland te laten komen.
2.3.3.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzoek tot uitbetaling van de bruidsgave. Dit verzoek merkt de rechtbank aan als een nevenvoorziening bij echtscheiding in de zin van artikel 827, eerste lid, onder g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.3.4.
De grondslag van het verzoek betreft een verzoek tot nakoming van een overeenkomst naar Iraaks recht. De bruidsgave is een eigen rechtsfiguur die voortvloeit uit het door partijen naar Iraaks recht gesloten Islamitische huwelijk. Daarom zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw beoordelen naar Iraaks recht.
2.3.5.
In de vertaling van de registratie van het huwelijk bij de rechtbank in Irak van [huwelijksdatum] is, onder meer, het volgende opgenomen:
‘Nadat alle Sharia, gezondheid en wettelijke geeisde voorwaarden zijn vastgesteld, hebben wij de huwelijksakte geregistreerd van het huwelijk tussen de twee bovengenoemde echtelieden tegen een** vooruit **, 20 twintig miskal** gewichtseenheid **aan 21 karaat goud, niet ontvangen, en een bruidsscht ** achteraf **, 19 negentien miskal** gewichtseenheid **aan 21 karaat goud, welk bedrag te allen tijde door de echtgenote opeisbaar is van de echtgenoot bij overlijden of scheiding.”
2.3.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de man (de echtgenoot) op grond van het tussen partijen gesloten Islamitische huwelijk voornoemde bruidsgave bij echtscheiding aan de vrouw (de echtgenote) is verschuldigd. De man meent dat deze verplichting is komen te vervallen op grond van een latere overeenkomst. Hij heeft zijn stellingen daarover echter, tegenover de betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd. Eerst ter zitting heeft de man verklaard dat partijen met familie hebben afgesproken dat hij de bruidsgave niet is verschuldigd, maar hij heeft nagelaten om het bestaan, de strekking en de grondslag van die overeenkomst naar Iraaks recht te onderbouwen. Ten overvloede overweegt de rechtbank daarbij nog dat volgens de man in die overeenkomst zou zijn beschreven dat de vrouw van haar recht op de bruidsgave afziet indien zij in Nederland blijft, terwijl de vrouw heeft aangevoerd dat zij na de echtscheiding zal moeten terugkeren naar Irak omdat zij een afgeleide verblijfsvergunning heeft. De door de man gestelde inhoud van de latere overeenkomst zou er dus ook niet zonder meer toe leiden dat zijn verplichting naar de vrouw is komen te vervallen.
2.3.7.
Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van de tussen partijen overeengekomen bruidsgave zoals opgenomen in de vertaalde huwelijksakte, waarvan de vrouw nakoming vraagt. Nu de man de omvang van de bruidsgave en de hoogte van het door de vrouw omgerekende verschuldigde bedrag in euro’s niet heeft weersproken, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] , Irak op [huwelijksdatum] ;
3.2.
veroordeelt de man om € 8.574,78 aan de vrouw te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan;
3.3.
verklaart de beslissing 3.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. van Diepen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier A.M. Bergen op 8 januari 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.