Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[de man] ,
,
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in Irak zijn gehuwd volgens islamitisch recht. De man, met de Nederlandse nationaliteit, en de vrouw, met de Iraakse nationaliteit, hebben verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij zij stelden dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over het verzoek tot echtscheiding te oordelen, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond op het moment van indiening van het verzoekschrift.
Daarnaast heeft de vrouw verzocht om de man te veroordelen tot betaling van een bruidsgave van € 8.574,78, gebaseerd op een overeenkomst in de huwelijksakte. De man heeft dit verzoek betwist, stellende dat er een latere overeenkomst is gesloten waarin is afgesproken dat hij de bruidsgave niet aan de vrouw is verschuldigd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en dat de bruidsgave, zoals opgenomen in de huwelijksakte, nog steeds van toepassing is. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de man veroordeeld tot betaling van de bruidsgave aan de vrouw, vermeerderd met wettelijke rente.
De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam, voor zover er definitief is beslist.