4.2Feit 1 (veroorzaken van een verkeersongeval)
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van wat de verdachte onder feit 1 primair wordt verweten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en zal hieronder motiveren hoe zij tot deze bewezenverklaring is gekomen.
Het ongeluk
Op 10 oktober 2020 reed de verdachte als bestuurder van een BMW over het Oosteinde in Berkhout. Het slachtoffer, [slachtoffer], zat op de passagiersstoel bij de verdachte in de auto. Op het Oosteinde geldt een maximale snelheid van 50 km/u. Vlak na de chicane op het Oosteinde, ter hoogte van perceel 11, is de verdachte de controle over de auto verloren en is de auto tegen een boom tot stilstand gekomen. Als gevolg van het ongeluk is [slachtoffer] overleden.
De vraag die in deze zaak aan de rechtbank voorligt, is of en zo ja, in welke mate, het ongeval de verdachte kan worden verweten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De snelheid van de verdachte
Het beeldonderzoek
Het beeldonderzoek dat het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft verricht, geeft een berekening van de snelheid die de verdachte heeft gereden vlak voordat hij in botsing kwam met de boom op basis van beschikbare camerabeelden die het ongeluk hebben vastgelegd. In het onderzoek zijn twee verschillende 'frames’ uit de camerabeelden gekozen. De positie van de auto in die frames is geanalyseerd en vervolgens zo goed mogelijk nagebootst op dezelfde locatie met een vergelijkbare auto. De camera die de oorspronkelijke beelden had opgenomen, is daarvoor teruggehangen op (nagenoeg) dezelfde plek. Vervolgens heeft het NFI de afstand tussen de posities van de auto in de twee nagebootste frames gemeten. Op basis daarvan, gecombineerd met het totaal aantal frames dat zich tussen de twee gekozen frames van de oorspronkelijke camerabeelden bevond, is de snelheid berekend. De snelheid bedroeg volgens het beeldonderzoek tussen de 66 km/u en 87 km/u. De nagebootste positie van de auto die volgens de deskundige het meest overeenkwam met de originele beelden (en dus het dichtst tegen de werkelijkheid aanzat), bedroeg 81 km/u. Dit betrof wel een lichte overschatting. Ter zitting heeft deskundige ir. B. Hoogeboom van het NFI opgemerkt dat de snelheid naar verwachting dichterbij de 81 km/u lag dan bij de 66 km/u.
Door de raadsman is betoogd dat de rechtbank voorzichtig dient om te gaan met de resultaten uit het beeldonderzoek. De raadsman heeft hiertoe twee redenen aangevoerd. Allereerst is mogelijk sprake van een onbetrouwbaar resultaat omdat de camera op een andere positie is teruggehangen ten opzichte van de positie van de camera ten tijde van het ongeluk. Ten tweede vindt de (nagebootste) positionering van de auto in verhouding tot het beeldmateriaal van het ongeluk plaats op het oog. Dit menselijke aspect maakt de resultaten minder betrouwbaar, waarbij een kleine afwijking grote verschillen kan hebben voor het resultaat, aldus de raadsman. De rechtbank zal voorbij gaan aan beide verweren en zal hieronder uitleggen waarom.
Ter terechtzitting is de deskundige Hoogeboom bevraagd over het beeldonderzoek. Ten aanzien van het eerste verweer heeft hij aangegeven dat de teruggehangen positie van de camera nagenoeg gelijk was aan de oorspronkelijke positie. Er is enig verschil zichtbaar, maar dit heeft slechts betrekking op het beeld onmiddellijk vóór de camera. Het ongeval gebeurde verder van de camera af. De beelden van de auto, bomen en overige kenmerken rondom de auto (die dus op enige afstand van de camera stonden), laten geen verschil zien in perspectief, hetgeen een zeer sterke aanwijzing is voor de nagenoeg juiste positie van de camera. Dit maakt de referentiebeelden zeer goed bruikbaar, aldus de deskundige. De rechtbank zal, gelet op deze uitleg van de deskundige, voorbij gaan aan het verweer van de raadsman.
Met betrekking tot de (nagebootste) positionering van de camera en auto op het oog, blijkt uit het rapport dat de auto op verschillende posities wordt geplaatst, ook op posities die overduidelijk te ver af of te dichtbij staan ten opzichte van de posities op zoals zichtbaar op het oorspronkelijke beeld, waardoor de uiterste grenzen kunnen worden bepaald. De positionering van de auto kan dus leiden tot een andere berekening van de snelheid, maar dit wordt ondervangen door het onderzoek zelf, doordat er een zekere marge is ingebouwd. Daar komt bij dat het onderzoek wordt uitgevoerd door deskundigen die gespecialiseerd zijn in het uitvoeren van dergelijk onderzoek, hetgeen de zorgvuldigheid waarborgt. Nu bij de aannames die ten grondslag liggen aan de conclusies van het onderzoek al de nodige voorzichtigheid is betracht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor nog verdergaande voorzichtigheid bij het gebruiken van de onderzoeksresultaten voor het bewijs. Op basis van het beeldonderzoek stelt de rechtbank dan ook vast dat de verdachte enkele seconden voorafgaand aan het ongeval met een snelheid reed tussen de 66 km/u en 87 km/u, waarbij dit naar verwachting dichterbij de 81 km/u lag dan bij de 66 km/u.
Verklaringen van verbalisanten en een getuige
De verdachte reed als bestuurder van de BMW over het Oosteinde in Berkhout. Enkele minuten voor het ongeval hebben twee verbalisanten, [naam 1] en [naam 2], de verdachte zien rijden. Zij hebben gezien dat de verdachte een sportieve rijstijl had, niet passend bij de wegomstandigheden op dat moment. Ook twee andere verbalisanten, [naam 3] en [naam 4], is de rijstijl van de verdachte voor het ongeval opgevallen. Zij constateren dat de verdachte met verhoogde snelheid via de rotonde het Oosteinde oprijdt. Vervolgens neemt de verdachte de bocht naar links. De verbalisanten beschrijven dan dat zij de verlichting van de auto van de verdachte in een flits door de bocht zien gaan. Zij zien de verdachte daarna heel hard rijden over het Oosteinde. Dit wordt tevens waargenomen door de getuige [naam 5], die de auto van de verdachte kort voor het ongeval heel hard voorbij ziet rijden vanuit haar woning op [adres 2].
De verbalisanten [naam 3] en [naam 4] kunnen geen exacte snelheid noemen, maar schatten de snelheid van de verdachte ver boven de toegestane snelheid van 50 km/u. Direct hierna zien de verbalisanten de BMW uitbreken, naar links en rechts bewegen en komt de auto tegen de boom tot stilstand. De verdachte is dan zojuist de chicane ter hoogte van de t-splitsing met het Klompemaeckerspad gepasseerd.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte met een hoge snelheid op de chicane is afgereden. De verdachte is direct na de chicane de controle over het voertuig verloren en met een snelheid gelegen tussen de 66 en 87 km/u tegen een boom gebotst.
Causaliteit
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit causale verband aanwezig. De verdachte is op de chicane afgereden met een snelheid die hoger was dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, terwijl het wegdek nat was en het donker was. De verdachte heeft hierbij zijn snelheid onvoldoende geminderd, hoewel een chicane dient als een snelheid verminderende maatregel. Hierdoor is de auto direct na de chicane in een slip geraakt en is de verdachte de controle over zijn auto verloren en tegen een boom gebotst.
Mate van schuld
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW houdt in dat sprake is van (tenminste) verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of hiervan sprake is, hangt af van het geheel van gedragingen van een verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In geval van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag. De ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, niet toereikend zijn voor het oordeel dat de verdachte “roekeloos” heeft gereden.
De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van zeer onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag van de verdachte. De rechtbank overweegt daarbij dat de verdachte met een onverantwoord hoge snelheid over het Oosteinde is gereden. Hij heeft voor de chicane onvoldoende snelheid geminderd en heeft direct na de chicane (volgens eigen zeggen) zijn snelheid opnieuw verhoogd. Hierbij heeft de verdachte een snelheid bereikt gelegen tussen de 66 km/u en 87 km/u, terwijl de maximale toegestane snelheid 50 km/u betrof en het wegdek nat was. Daar komt bij dat de verdachte over een smalle weg reed en het buiten donker was. De verdachte is vervolgens de controle over het voertuig verloren en tegen de boom gebotst. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank het rijgedrag van de verdachte aanmerkt als zeer onvoorzichtig, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit.