ECLI:NL:RBNHO:2024:6115

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
15/264713-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag en rijden zonder geldig rijbewijs

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 oktober 2020 in Berkhout een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een te hoge snelheid over het Oosteinde en verloor de controle over zijn voertuig, een BMW, waarna hij tegen een boom botste. Bij dit ongeval kwam de passagier, genaamd [slachtoffer], om het leven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wat heeft geleid tot de dood van een ander. De verdachte werd ook beschuldigd van het rijden zonder geldig rijbewijs en zonder verzekering. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van zeven maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaren. De verdediging betwistte de snelheid en de schuld van de verdachte, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor het ongeval. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/264713-21 (P)
Uitspraakdatum: 18 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 augustus 2022, 31 januari 2023, 15 mei 2023 en 4 juni 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Pardijs, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Berkhout, gemeente Koggenland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk BMW, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, Oosteinde, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in ieder geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een niet toegestane en/of (onverantwoord) hoge snelheid te rijden en/of bij of na een chicane naar rechts de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig kwijt te raken en/of in een slip te raken en/of tot stilstand te komen tegen een aldaar aanwezige boom, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Berkhout, gemeente Koggenland als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk BMW, kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, het Oosteinde, met een zodanig hoge (niet toegestane) snelheid heeft gereden, dat hij bij en/of na een chicane naar rechts de controle over het door hem bestuurde voertuig is kwijtgeraakt en/of in een slip is geraakt en/of tot stilstand is gekomen tegen een aldaar aanwezige boom, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Feit 2:
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Berkhout, gemeente Koggenland terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B/C/C1/T, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, het Oosteinde, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto, merk BMW, kenteken [kenteken]), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
Feit 3:
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Berkhout, gemeente Koggenland als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk BMW), gekentekend [kenteken], daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Oosteinde, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.De standpunten

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gedragingen van de verdachte niet als roekeloos kunnen worden aangemerkt, maar wel als zeer onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag. Hiermee kan worden bewezen dat de verdachte schuld aan het verkeersongeval heeft gehad in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerwet (hierna: WVW).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting zijn bedenkingen geuit over het bepalen van de snelheid door het beeldonderzoek en het energie equivalente snelheidsonderzoek (EES-onderzoek) en de rechtbank gevraagd voorzichtig met deze onderzoeksresultaten om te gaan. Op basis van deze onderzoeken kan geen snelheid worden vastgesteld. Zelfs al zou de rechtbank wel tot een vaststelling van een snelheid komen, dan kan het geheel van gedragingen van de verdachte niet worden gekwalificeerd als aanmerkelijke schuld. Dit maakt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van wat hem onder feit 1 primair wordt verweten (artikel 6 WVW).
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman geen verweer gevoerd.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
De feiten 2 en 3
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot de bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Daarbij zal zij, nu de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan tot een bewezenverklaring is gekomen, namelijk:
Feit 2 (rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs):
  • proces-verbaal van verhoor van de verdachte door politie op 13 november 2020 (dossierpagina 95 e.v.);
  • een proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2020 (dossierpagina 65 e.v.)
Feit 3 (onverzekerd rijden):
  • proces-verbaal van verhoor van de verdachte door politie op 13 november 2020 (dossierpagina 95 e.v.);
  • een proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2020 (dossierpagina 65 e.v.)
De hiervoor vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
4.2
Feit 1 (veroorzaken van een verkeersongeval)
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van wat de verdachte onder feit 1 primair wordt verweten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en zal hieronder motiveren hoe zij tot deze bewezenverklaring is gekomen.
Het ongeluk
Op 10 oktober 2020 reed de verdachte als bestuurder van een BMW over het Oosteinde in Berkhout. Het slachtoffer, [slachtoffer], zat op de passagiersstoel bij de verdachte in de auto. Op het Oosteinde geldt een maximale snelheid van 50 km/u. Vlak na de chicane op het Oosteinde, ter hoogte van perceel 11, is de verdachte de controle over de auto verloren en is de auto tegen een boom tot stilstand gekomen. Als gevolg van het ongeluk is [slachtoffer] overleden.
De vraag die in deze zaak aan de rechtbank voorligt, is of en zo ja, in welke mate, het ongeval de verdachte kan worden verweten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De snelheid van de verdachte
Het beeldonderzoek
Het beeldonderzoek dat het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft verricht, geeft een berekening van de snelheid die de verdachte heeft gereden vlak voordat hij in botsing kwam met de boom op basis van beschikbare camerabeelden die het ongeluk hebben vastgelegd. In het onderzoek zijn twee verschillende 'frames’ uit de camerabeelden gekozen. De positie van de auto in die frames is geanalyseerd en vervolgens zo goed mogelijk nagebootst op dezelfde locatie met een vergelijkbare auto. De camera die de oorspronkelijke beelden had opgenomen, is daarvoor teruggehangen op (nagenoeg) dezelfde plek. Vervolgens heeft het NFI de afstand tussen de posities van de auto in de twee nagebootste frames gemeten. Op basis daarvan, gecombineerd met het totaal aantal frames dat zich tussen de twee gekozen frames van de oorspronkelijke camerabeelden bevond, is de snelheid berekend. De snelheid bedroeg volgens het beeldonderzoek tussen de 66 km/u en 87 km/u. De nagebootste positie van de auto die volgens de deskundige het meest overeenkwam met de originele beelden (en dus het dichtst tegen de werkelijkheid aanzat), bedroeg 81 km/u. Dit betrof wel een lichte overschatting. Ter zitting heeft deskundige ir. B. Hoogeboom van het NFI opgemerkt dat de snelheid naar verwachting dichterbij de 81 km/u lag dan bij de 66 km/u.
Door de raadsman is betoogd dat de rechtbank voorzichtig dient om te gaan met de resultaten uit het beeldonderzoek. De raadsman heeft hiertoe twee redenen aangevoerd. Allereerst is mogelijk sprake van een onbetrouwbaar resultaat omdat de camera op een andere positie is teruggehangen ten opzichte van de positie van de camera ten tijde van het ongeluk. Ten tweede vindt de (nagebootste) positionering van de auto in verhouding tot het beeldmateriaal van het ongeluk plaats op het oog. Dit menselijke aspect maakt de resultaten minder betrouwbaar, waarbij een kleine afwijking grote verschillen kan hebben voor het resultaat, aldus de raadsman. De rechtbank zal voorbij gaan aan beide verweren en zal hieronder uitleggen waarom.
Ter terechtzitting is de deskundige Hoogeboom bevraagd over het beeldonderzoek. Ten aanzien van het eerste verweer heeft hij aangegeven dat de teruggehangen positie van de camera nagenoeg gelijk was aan de oorspronkelijke positie. Er is enig verschil zichtbaar, maar dit heeft slechts betrekking op het beeld onmiddellijk vóór de camera. Het ongeval gebeurde verder van de camera af. De beelden van de auto, bomen en overige kenmerken rondom de auto (die dus op enige afstand van de camera stonden), laten geen verschil zien in perspectief, hetgeen een zeer sterke aanwijzing is voor de nagenoeg juiste positie van de camera. Dit maakt de referentiebeelden zeer goed bruikbaar, aldus de deskundige. De rechtbank zal, gelet op deze uitleg van de deskundige, voorbij gaan aan het verweer van de raadsman.
Met betrekking tot de (nagebootste) positionering van de camera en auto op het oog, blijkt uit het rapport dat de auto op verschillende posities wordt geplaatst, ook op posities die overduidelijk te ver af of te dichtbij staan ten opzichte van de posities op zoals zichtbaar op het oorspronkelijke beeld, waardoor de uiterste grenzen kunnen worden bepaald. De positionering van de auto kan dus leiden tot een andere berekening van de snelheid, maar dit wordt ondervangen door het onderzoek zelf, doordat er een zekere marge is ingebouwd. Daar komt bij dat het onderzoek wordt uitgevoerd door deskundigen die gespecialiseerd zijn in het uitvoeren van dergelijk onderzoek, hetgeen de zorgvuldigheid waarborgt. Nu bij de aannames die ten grondslag liggen aan de conclusies van het onderzoek al de nodige voorzichtigheid is betracht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor nog verdergaande voorzichtigheid bij het gebruiken van de onderzoeksresultaten voor het bewijs. Op basis van het beeldonderzoek stelt de rechtbank dan ook vast dat de verdachte enkele seconden voorafgaand aan het ongeval met een snelheid reed tussen de 66 km/u en 87 km/u, waarbij dit naar verwachting dichterbij de 81 km/u lag dan bij de 66 km/u.
Verklaringen van verbalisanten en een getuige
De verdachte reed als bestuurder van de BMW over het Oosteinde in Berkhout. Enkele minuten voor het ongeval hebben twee verbalisanten, [naam 1] en [naam 2], de verdachte zien rijden. Zij hebben gezien dat de verdachte een sportieve rijstijl had, niet passend bij de wegomstandigheden op dat moment. Ook twee andere verbalisanten, [naam 3] en [naam 4], is de rijstijl van de verdachte voor het ongeval opgevallen. Zij constateren dat de verdachte met verhoogde snelheid via de rotonde het Oosteinde oprijdt. Vervolgens neemt de verdachte de bocht naar links. De verbalisanten beschrijven dan dat zij de verlichting van de auto van de verdachte in een flits door de bocht zien gaan. Zij zien de verdachte daarna heel hard rijden over het Oosteinde. Dit wordt tevens waargenomen door de getuige [naam 5], die de auto van de verdachte kort voor het ongeval heel hard voorbij ziet rijden vanuit haar woning op [adres 2].
De verbalisanten [naam 3] en [naam 4] kunnen geen exacte snelheid noemen, maar schatten de snelheid van de verdachte ver boven de toegestane snelheid van 50 km/u. Direct hierna zien de verbalisanten de BMW uitbreken, naar links en rechts bewegen en komt de auto tegen de boom tot stilstand. De verdachte is dan zojuist de chicane ter hoogte van de t-splitsing met het Klompemaeckerspad gepasseerd.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte met een hoge snelheid op de chicane is afgereden. De verdachte is direct na de chicane de controle over het voertuig verloren en met een snelheid gelegen tussen de 66 en 87 km/u tegen een boom gebotst.
Causaliteit
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit causale verband aanwezig. De verdachte is op de chicane afgereden met een snelheid die hoger was dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, terwijl het wegdek nat was en het donker was. De verdachte heeft hierbij zijn snelheid onvoldoende geminderd, hoewel een chicane dient als een snelheid verminderende maatregel. Hierdoor is de auto direct na de chicane in een slip geraakt en is de verdachte de controle over zijn auto verloren en tegen een boom gebotst.
Mate van schuld
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW houdt in dat sprake is van (tenminste) verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of hiervan sprake is, hangt af van het geheel van gedragingen van een verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In geval van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag. De ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, niet toereikend zijn voor het oordeel dat de verdachte “roekeloos” heeft gereden.
De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van zeer onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag van de verdachte. De rechtbank overweegt daarbij dat de verdachte met een onverantwoord hoge snelheid over het Oosteinde is gereden. Hij heeft voor de chicane onvoldoende snelheid geminderd en heeft direct na de chicane (volgens eigen zeggen) zijn snelheid opnieuw verhoogd. Hierbij heeft de verdachte een snelheid bereikt gelegen tussen de 66 km/u en 87 km/u, terwijl de maximale toegestane snelheid 50 km/u betrof en het wegdek nat was. Daar komt bij dat de verdachte over een smalle weg reed en het buiten donker was. De verdachte is vervolgens de controle over het voertuig verloren en tegen de boom gebotst. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank het rijgedrag van de verdachte aanmerkt als zeer onvoorzichtig, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit.
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij op 10 oktober 2020 te Berkhout, gemeente Koggenland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk BMW, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, het Oosteinde, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en/of onoplettend, met een niet toegestane en onverantwoord hoge snelheid te rijden en na een chicane naar rechts de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig kwijt te raken en in een slip te raken en tot stilstand te komen tegen een aldaar aanwezige boom, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
Feit 2:
hij op 10 oktober 2020 te Berkhout, gemeente Koggenland, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B/C/C1/T, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, het Oosteinde, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto, merk BMW, kenteken [kenteken]), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Feit 3:
hij op 10 oktober 2020 te Berkhout, gemeente Koggenland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk BMW), gekentekend [kenteken], daarmee heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Oosteinde, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Feit 2: overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Feit 3: als bestuurder van een motorrijtuig daarmee op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor feit 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 750,00.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd bij een eventuele strafoplegging de situatie op de parkeerplaats, zoals beschreven in het proces-verbaal op pagina 86 van het dossier, niet mee te wegen bij het bepalen van de (hoogte van) de sanctie. Indien de rechtbank dit wel mee wil wegen, dan verzoekt de raadsman om de betreffende verbalisanten te horen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
In de nacht van 10 oktober 2020 reed de verdachte met zijn auto door Berkhout. Terwijl het donker was en het wegdek nat was, reed de verdachte met een onverantwoord hoge snelheid over een chicane, hoewel die juist bedoeld is om de snelheid te verminderen. Vlak voordat hij frontaal tegen een boom klapte, reed hij tussen de 66 en 87 km/u, terwijl de toegestane maximumsnelheid daar 50 km/u betrof. Door het rijgedrag van de verdachte is de 22-jarige [slachtoffer] overleden. Door op die plek onder de genoemde omstandigheden met een onverantwoord hoge snelheid te rijden, heeft de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer niet serieus genomen. Het feit dat de verdachte zonder geldig rijbewijs en zonder verzekering op deze wijze deelneemt aan het verkeer, baart de rechtbank zorgen en zij rekent hem dit gedrag dan ook zwaar aan.
De verdachte heeft daardoor onherstelbaar leed voor de nabestaanden veroorzaakt. De ouders, broer en beste vriendin van [slachtoffer] hebben op de zitting op indringende wijze verteld welke impact het plotselinge overlijden van [slachtoffer] op hen heeft gehad en nog steeds heeft. De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele straf of maatregel het leed van de nabestaanden, familie en vrienden van [slachtoffer] zal kunnen wegnemen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 25 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermalen voor het overtreden van de Wegenverkeerswet is veroordeeld. Met name valt op dat de verdachte meermaals – zowel voor als na het ongeluk – de Wegenverkeerswet heeft overtreden door met een ongeldig verklaard rijbewijs te rijden en in dit verband ook tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld. Ook rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij na het plegen van onderhavig feit opnieuw heeft gereden zonder geldig rijbewijs. Daaruit blijkt dat de verdachte zelfs na het dodelijk ongeval zijn verkeersgedrag niet heeft willen aanpassen. De rechtbank zal deze omstandigheden in strafverzwarende zin meewegen.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die uit het dossier en ter terechtzitting zijn gebleken. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om de duur van de op te leggen sanctie te matigen.
Tussenconclusies van de rechtbank
Gelet op de vastgestelde mate van schuld, de ernst van de gevolgen en het strafblad van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank mede gelet op de Landelijke Oriëntatiepunten Voor Straftoemeting (LOVS) ten aanzien van overtreding van artikel 6 WVW bij het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop, waarbij sprake is van ernstige schuld. Deze oriëntatiepunten wijzen op een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en daarbij een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes jaren. Nu echter sprake is van meerdere feiten en recidive, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van twee jaren. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat dit de toekomstplannen van de verdachte voor enige tijd zal doorkruisen, acht de rechtbank deze ontzegging noodzakelijk om andere verkeersdeelnemers voor langere tijd te beschermen tegen het onveilige rijgedrag van de verdachte.
De sancties worden opgelegd voor het veroorzaken van het ongeval (feit 1) en het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs (feit 2). Gelet op deze sancties ziet de rechtbank aanleiding om ten aanzien van feit 3 te volstaan met de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Redelijke termijn
In deze zaak heeft het lang geduurd voor er een vonnis is gewezen. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat tegen de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen voor een bepaald strafbaar feit strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 13 november 2020, de datum van het eerste verhoor van de verdachte. Nu het eindvonnis op 18 juni 2024 wordt gewezen, is de termijn van twee jaren overschreden met iets meer dan anderhalf jaar. De rechtbank is van oordeel dat hieraan meerdere oorzaken ten grondslag liggen en dat de vertraging niet slechts aan het Openbaar Ministerie of aan de verdachte is te wijten. Ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een deel van de hiervoor genoemde gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van tien maanden passend en geboden is. De rechtbank bepaalt dat hiervan drie maanden vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. Daarnaast wordt aan de verdachte een ontzegging voor de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren opgelegd.

8.Beslag

Onder de verdachte is een auto, een BMW met kenteken [kenteken], in beslag genomen. De officier van justitie heeft gevraagd de auto verbeurd te verklaren. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK personenauto (goednummer: 830894),
verbeurd dient te worden verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit is begaan met behulp van de auto, die aan de verdachte toebehoort, op de wijze als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, Sr.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 1 en 2 tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maandenmet bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 1 en 2 tot
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat er ten aanzien van feit 3
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Verklaart verbeurd:
- 1 STK personenauto (goednummer: 830894)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Hendriks, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2024.