3.3.2Invoer cocaïne (feit 1)
Inleiding
In de periode van 8 april 2020 tot en met 21 april 2020 is vanuit Colombia een hoeveelheid van ongeveer 95 kilo cocaïne, verwerkt in een zending verf, ingevoerd. De ontvanger van deze zending was [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam] ), gevestigd op de [adres] in Zaandam. Van dit bedrijf is medeverdachte [naam 1] de eigenaar. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam 1] samen met verschillende werknemers van [bedrijfsnaam] (waaronder medeverdachte [naam 2] ) en meerdere EncroChat-gebruikers (waaronder een gebruiker van het EncroChat-account Dubbelduck) betrokken is geweest bij deze invoer.
In chatgesprekken vanaf 29 maart 2020 tot en met 12 mei 2020 heeft Dubbelduck met verschillende EncroChat-gebruikers gechat over het arriveren, de inhoud, de verwerking en de onderschepping van de zending verf vanuit Colombia. In een chatgesprek op 12 mei 2020 geeft Dubbelduck te kennen dat de verkoop van de verf aan een partij in Frankrijk een dekmantel was voor de invoer van cocaïne. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is de vraag of de verdachte kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van het account Dubbelduck, zoals de officieren van justitie stellen.
Identificatie Dubbelduck
Het dossier bevat verschillende processen-verbaal van identificatie van EncroChat-account Dubbelduck. Uit deze processen-verbaal blijkt het volgende.
Op 7 april 2020 vond een chatgesprek plaats tussen Dubbelduck en de gebruiker van het EncroChat-account Crispychicken. Dit account heeft Dubbelduck opgeslagen onder de naam “ [naam 3] ”. Na 7 april 2020 hanteert Crispychicken volgens de politie alleen “dubbelduck@encrochat.com” als accountnaam en vanaf 10 mei 2020 gebruikt hij daarbij weer de benaming “ [naam 4] ”. Ook bij een chatgesprek met Crispychicken op 23 april 2020 om 11:10:02 uur is de naam “ [naam 4] ” aan de gebruiker Dubbelduck gekoppeld. Dit alles valt op, omdat de voornaam van de verdachte “ [naam 4] ” is.
Uit EncroChat-gesprekken van 7 mei 2020 volgt dat Dubbelduck in de tuin aan het werk is en [verdachte] wordt genoemd, wat gelijkend is op de voornaam van de verdachte. De PGP-telefoon van Dubbelduck straalde op dat moment een zendmast aan op ongeveer 1,2 kilometer van de woning van de verdachte in Hendrik-Ido-Ambacht.
Het dossier bevat ook chatgesprekken van 20 mei 2020, waaruit volgt dat Dubbelduck twee kinderen en twee waterscooters heeft. Verder heeft Dubbelduck een foto van een witte Volkswagen Polo verstuurd, waarvan het kenteken deels zichtbaar was, namelijk [kenteken 1] , met daarbij de vermelding dat de auto te koop is. Uit het systeem van de RDW volgt dat [naam 5] kentekenhouder is van een witte Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken 2] en dat zij op hetzelfde adres in Hendrik-Ido-Ambacht staat ingeschreven als de verdachte en hun twee kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde aanwijzingen, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende zijn om de verdachte te identificeren als de gebruiker van EncroChat-account Dubbelduck tijdens de gesprekken die betrekking hebben op de ten laste gelegde feiten, namelijk de chatgesprekken van 27 maart 2020 tot en met 12 mei 2020. Er zijn meerdere specifieke aanwijzingen die maken dat met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van het account. De omstandigheden dat na de aanhouding onder de verdachte geen PGP-telefoon is aangetroffen, bepaalde informatie afzonderlijk beschouwd niet voldoende specifiek is en zendmastgegevens van het account ontbreken, doet naar het oordeel van de rechtbank hier niet aan af. De stelling van de verdediging - dat de omstandigheid dat de gebruiker van het EncroChat-account Dubbelduck twee waterscooters heeft, een contra-indicatie is om de verdachte als gebruiker van het account te identificeren - kan de rechtbank niet volgen. Uit de inhoud van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 april 2022volgt dat de rechtbank heeft bevolen twee waterscooters van het merk Sea-Doo aan de verdachte te retourneren. Of dit dezelfde waterscooters betreft als de waterscooters op de foto’s van Dubbelduck, kan niet worden vastgesteld, nu de politie dit niet heeft onderzocht, maar uit de EncroChat-gesprekken volgt wel dat de verdachte twee waterscooters van hetzelfde merk voorhanden heeft gehad. Van een contra-indicatie is daarom geen sprake.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat
alleende verdachte tijdens de ten laste gelegde periode de gebruiker was van het account Dubbelduck. De rechtbank verwerpt dit verweer. Er zijn in het dossier geen expliciete aanwijzingen aanwezig dat een ander dan de verdachte de voor de ten laste gelegde feiten belastende chatgesprekken heeft gevoerd. De omstandigheid dat de gebruiker Crispychicken gedurende enige tijd de naam “ [naam 4] ” niet heeft gekoppeld aan het account Dubbelduck, is onvoldoende om dit verweer te dragen. De doorlopende inhoud van de chatgesprekken van 27 maart 2020 tot en met 12 mei 2020, die Dubbelduck met verschillende EncroChat-gebruikers over de zending cocaïne heeft gevoerd, duidt volledig op één gebruiker. Uit niets blijkt dat een ander dan de verdachte ook gebruik zou hebben gemaakt van het account. In het dossier zijn aanwijzingen te vinden dat wanneer een ander gebruik maakt van een account, dit wordt gemeld in het chatgesprek, kennelijk om de gebruiker van het tegenaccount op de hoogte te brengen dat een ander het account (tijdelijk) gebruikt. In de chatgesprekken van en naar Dubbelduck is hiervan geen sprake, zodat de rechtbank geen onderbouwing ziet voor de subsidiaire stelling van de verdediging.
De rechtbank merkt tot slot op dat het EncroChat-account Dummyduck geen rol heeft gespeeld in haar beoordeling, nu via dit account geen voor de ten laste gelegde feiten relevante gesprekken zijn gevoerd. Of en, zo ja, gedurende welke periode de verdachte de gebruiker is geweest van dit account, laat de rechtbank daarom buiten beschouwing.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte chatgesprekken heeft gevoerd over de zending cocaïne met de EncroChat-gebruikers Crispychicken, Illusiveregent, Lovelyorca, Hairlesstrain en Foultart (allemaal niet geïdentificeerd) en Mangyplane (geïdentificeerd als [naam 7] , een werknemer van [bedrijfsnaam] ). In deze gesprekken wordt onder meer gesproken over de verzending, de inhoud, de levering bij [bedrijfsnaam] van de partij cocaïne en wat daar vervolgens mee zou moeten gebeuren. Ook wordt gesproken over de onderschepping van de cocaïne door de politie en de verantwoording van het verlies van de partij richting de overkant. De rechtbank stelt op basis van de inhoud van deze chatgesprekken vast dat de verdachte kan worden aangemerkt als medeorganisator van de zending cocaïne. Ook was de verdachte degene die het contact onderhield met [naam 7] (Mangyplane) en daarmee zorgde dat relevante informatie omtrent de zending over en weer werd gedeeld en daardoor bij alle relevante personen bekend werd.
Gelet hierop houdt de stelling van de verdediging geen stand dat de rol van de verdachte slechts als medeplichtige kan worden gekwalificeerd. De bijdrage van de verdachte is naar het oordeel van de rechtbank van voldoende gewicht om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van de invoer en het vervoeren van de cocaïne te komen. Dit leidt ertoe dat de rechtbank feit 1 bewezen acht.
3.3.3Deelneming criminele organisatie (feit 2)
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, is niet vereist dat iemand moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest. Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van vol opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugsgerelateerde misdrijven) tot oogmerk heeft. Van deelneming aan een dergelijke organisatie is sprake indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het door de organisatie beoogde oogmerk. Tot slot is vereist dat de verdachte op de hoogte is van het oogmerk van de organisatie.
Het opzet van de verdachte moet zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van, in dit geval drugsgerelateerde, misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Onder verwijzing naar de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat sprake was van een crimineel samenwerkingsverband vanaf 1 december 2019. Dat is het moment waarop de voorbereidingen voor de invoer van de partij cocaïne worden gestart met het bestellen van een proefzending verf bij hetzelfde bedrijf in Colombia, dat de later onderschepte zending verf met daarin cocaïne heeft geleverd. Hoewel vermoedens bestaan dat eerder is geprobeerd via de invoer van legale goederen cocaïne het land in te voeren, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat dit daadwerkelijk is gebeurd.
De rechtbank is van oordeel dat het samenwerkingsverband een gestructureerd en duurzaam karakter had. Uit de bewijsmiddelen volgt dat in een periode van vier maanden intensief wordt gecommuniceerd via EncroChat en de applicatie Threema over het organiseren van de invoer van cocaïne. Uit deze contacten volgt een duidelijke structuur en duurzaamheid tussen de verschillende deelnemers. Er was sprake van een organisatie met een bepaalde hiërarchie, waarin ieder zijn eigen contactpersonen had en personen daarbuiten niet hoefde te kennen. Eenieder had slechts contact met degene die nodig was voor de volgende stap in het invoerproces. Wel werden chats met beslissingen of vragen doorgestuurd naar anderen om hen op de hoogte te houden.
Met het leggen van contacten in Colombia, het opzetten van een dekmantel, het laten verzenden van een proefzending en de daadwerkelijke bestelling, en de verzending en ontvangst van de in verf verwerkte cocaïne is ruime tijd gemoeid geweest. Dat in die periode sprake is van slechts één ontvangen zending, doet niet af aan de duurzaamheid van de samenwerking die nodig is om een dergelijk drugstransport te regelen. Daar komt bij dat uit de EncroChat-berichten opgemaakt kan worden dat nadat de zending was onderschept door de politie, direct weer plannen werden gemaakt om nieuwe B.V.’s te regelen voor een volgend drugstransport.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medepleger van de invoer van de cocaïne moet worden aangemerkt. Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte ook heeft deelgenomen aan de criminele organisatie en dat hij wetenschap had van het oogmerk van de organisatie. Dit leidt ertoe dat de rechtbank feit 2 bewezen acht.