ECLI:NL:RBNHO:2024:6113

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
15.080070.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor deelname aan criminele organisatie en invoer van cocaïne

Op 19 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland een vonnis gewezen in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het invoeren van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als een van de organisatoren van de criminele organisatie, betrokken was bij de invoer van ongeveer 95 kilo cocaïne vanuit Colombia, verwerkt in een zending verf. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van het binnen Nederland brengen en vervoeren van een grote hoeveelheid cocaïne op 21 april 2020, en van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte een actieve rol had in de organisatie en dat er sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte, en zijn recidive. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak volgde na openbare terechtzittingen in maart, april en juni 2024, waarbij de rechtbank de vordering van de officieren van justitie en de verdediging in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.080070.21 (P)
Uitspraakdatum: 19 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13, 15 en 19 maart 2024, 5 april 2024 en 5 juni 2024 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, locatie Esserheem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. D. Sarian en mr. J.J. van Bree, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. N. Claassen, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
feit 1:medeplegen van het binnen Nederland brengen en/of vervoeren, althans aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne op 21 april 2020, dan wel in de periode van 8 april tot en met 21 april 2020 in Zaandam;
feit 2:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet in de periode van 31 oktober 2019 tot en met 21 april 2020 in Zaandam, althans in Nederland.
De volledige tekst van deze tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak. De officieren van justitie zijn ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2. Op het standpunt van de officieren van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen, tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2.
3.3.2
Invoer cocaïne (feit 1)
Inleiding
In de periode van 8 april 2020 tot en met 21 april 2020 is vanuit Colombia een hoeveelheid van ongeveer 95 kilo cocaïne, verwerkt in een zending verf, ingevoerd. De ontvanger van deze zending was [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam] ), gevestigd op de [adres] in Zaandam. Van dit bedrijf is medeverdachte [naam 1] de eigenaar. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam 1] samen met verschillende werknemers van [bedrijfsnaam] (waaronder medeverdachte [naam 2] ) en meerdere EncroChat-gebruikers (waaronder een gebruiker van het EncroChat-account Dubbelduck) betrokken is geweest bij deze invoer.
In chatgesprekken vanaf 29 maart 2020 tot en met 12 mei 2020 heeft Dubbelduck met verschillende EncroChat-gebruikers gechat over het arriveren, de inhoud, de verwerking en de onderschepping van de zending verf vanuit Colombia. In een chatgesprek op 12 mei 2020 geeft Dubbelduck te kennen dat de verkoop van de verf aan een partij in Frankrijk een dekmantel was voor de invoer van cocaïne. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is de vraag of de verdachte kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van het account Dubbelduck, zoals de officieren van justitie stellen.
Identificatie Dubbelduck
Het dossier bevat verschillende processen-verbaal van identificatie van EncroChat-account Dubbelduck. Uit deze processen-verbaal blijkt het volgende.
Op 7 april 2020 vond een chatgesprek plaats tussen Dubbelduck en de gebruiker van het EncroChat-account Crispychicken. Dit account heeft Dubbelduck opgeslagen onder de naam “ [naam 3] ”. Na 7 april 2020 hanteert Crispychicken volgens de politie alleen “dubbelduck@encrochat.com” als accountnaam en vanaf 10 mei 2020 gebruikt hij daarbij weer de benaming “ [naam 4] ”. Ook bij een chatgesprek met Crispychicken op 23 april 2020 om 11:10:02 uur is de naam “ [naam 4] ” aan de gebruiker Dubbelduck gekoppeld. Dit alles valt op, omdat de voornaam van de verdachte “ [naam 4] ” is.
Uit EncroChat-gesprekken van 7 mei 2020 volgt dat Dubbelduck in de tuin aan het werk is en [verdachte] wordt genoemd, wat gelijkend is op de voornaam van de verdachte. De PGP-telefoon van Dubbelduck straalde op dat moment een zendmast aan op ongeveer 1,2 kilometer van de woning van de verdachte in Hendrik-Ido-Ambacht.
Het dossier bevat ook chatgesprekken van 20 mei 2020, waaruit volgt dat Dubbelduck twee kinderen en twee waterscooters heeft. Verder heeft Dubbelduck een foto van een witte Volkswagen Polo verstuurd, waarvan het kenteken deels zichtbaar was, namelijk [kenteken 1] , met daarbij de vermelding dat de auto te koop is. Uit het systeem van de RDW volgt dat [naam 5] kentekenhouder is van een witte Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken 2] en dat zij op hetzelfde adres in Hendrik-Ido-Ambacht staat ingeschreven als de verdachte en hun twee kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde aanwijzingen, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende zijn om de verdachte te identificeren als de gebruiker van EncroChat-account Dubbelduck tijdens de gesprekken die betrekking hebben op de ten laste gelegde feiten, namelijk de chatgesprekken van 27 maart 2020 tot en met 12 mei 2020. Er zijn meerdere specifieke aanwijzingen die maken dat met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van het account. De omstandigheden dat na de aanhouding onder de verdachte geen PGP-telefoon is aangetroffen, bepaalde informatie afzonderlijk beschouwd niet voldoende specifiek is en zendmastgegevens van het account ontbreken, doet naar het oordeel van de rechtbank hier niet aan af. De stelling van de verdediging - dat de omstandigheid dat de gebruiker van het EncroChat-account Dubbelduck twee waterscooters heeft, een contra-indicatie is om de verdachte als gebruiker van het account te identificeren - kan de rechtbank niet volgen. Uit de inhoud van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 april 2022 [1] volgt dat de rechtbank heeft bevolen twee waterscooters van het merk Sea-Doo aan de verdachte te retourneren. Of dit dezelfde waterscooters betreft als de waterscooters op de foto’s van Dubbelduck, kan niet worden vastgesteld, nu de politie dit niet heeft onderzocht, maar uit de EncroChat-gesprekken volgt wel dat de verdachte twee waterscooters van hetzelfde merk voorhanden heeft gehad. Van een contra-indicatie is daarom geen sprake.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat
alleende verdachte tijdens de ten laste gelegde periode de gebruiker was van het account Dubbelduck. De rechtbank verwerpt dit verweer. Er zijn in het dossier geen expliciete aanwijzingen aanwezig dat een ander dan de verdachte de voor de ten laste gelegde feiten belastende chatgesprekken heeft gevoerd. De omstandigheid dat de gebruiker Crispychicken gedurende enige tijd de naam “ [naam 4] ” niet heeft gekoppeld aan het account Dubbelduck, is onvoldoende om dit verweer te dragen. De doorlopende inhoud van de chatgesprekken van 27 maart 2020 tot en met 12 mei 2020, die Dubbelduck met verschillende EncroChat-gebruikers over de zending cocaïne heeft gevoerd, duidt volledig op één gebruiker. Uit niets blijkt dat een ander dan de verdachte ook gebruik zou hebben gemaakt van het account. In het dossier zijn aanwijzingen te vinden dat wanneer een ander gebruik maakt van een account, dit wordt gemeld in het chatgesprek, kennelijk om de gebruiker van het tegenaccount op de hoogte te brengen dat een ander het account (tijdelijk) gebruikt. In de chatgesprekken van en naar Dubbelduck is hiervan geen sprake, zodat de rechtbank geen onderbouwing ziet voor de subsidiaire stelling van de verdediging.
De rechtbank merkt tot slot op dat het EncroChat-account Dummyduck geen rol heeft gespeeld in haar beoordeling, nu via dit account geen voor de ten laste gelegde feiten relevante gesprekken zijn gevoerd. Of en, zo ja, gedurende welke periode de verdachte de gebruiker is geweest van dit account, laat de rechtbank daarom buiten beschouwing.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte chatgesprekken heeft gevoerd over de zending cocaïne met de EncroChat-gebruikers Crispychicken, Illusiveregent, Lovelyorca, Hairlesstrain en Foultart (allemaal niet geïdentificeerd) en Mangyplane (geïdentificeerd als [naam 7] , een werknemer van [bedrijfsnaam] ). In deze gesprekken wordt onder meer gesproken over de verzending, de inhoud, de levering bij [bedrijfsnaam] van de partij cocaïne en wat daar vervolgens mee zou moeten gebeuren. Ook wordt gesproken over de onderschepping van de cocaïne door de politie en de verantwoording van het verlies van de partij richting de overkant. De rechtbank stelt op basis van de inhoud van deze chatgesprekken vast dat de verdachte kan worden aangemerkt als medeorganisator van de zending cocaïne. Ook was de verdachte degene die het contact onderhield met [naam 7] (Mangyplane) en daarmee zorgde dat relevante informatie omtrent de zending over en weer werd gedeeld en daardoor bij alle relevante personen bekend werd.
Gelet hierop houdt de stelling van de verdediging geen stand dat de rol van de verdachte slechts als medeplichtige kan worden gekwalificeerd. De bijdrage van de verdachte is naar het oordeel van de rechtbank van voldoende gewicht om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van de invoer en het vervoeren van de cocaïne te komen. Dit leidt ertoe dat de rechtbank feit 1 bewezen acht.
3.3.3
Deelneming criminele organisatie (feit 2)
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, is niet vereist dat iemand moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest. Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van vol opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugsgerelateerde misdrijven) tot oogmerk heeft. Van deelneming aan een dergelijke organisatie is sprake indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het door de organisatie beoogde oogmerk. Tot slot is vereist dat de verdachte op de hoogte is van het oogmerk van de organisatie.
Het opzet van de verdachte moet zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van, in dit geval drugsgerelateerde, misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Onder verwijzing naar de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat sprake was van een crimineel samenwerkingsverband vanaf 1 december 2019. Dat is het moment waarop de voorbereidingen voor de invoer van de partij cocaïne worden gestart met het bestellen van een proefzending verf bij hetzelfde bedrijf in Colombia, dat de later onderschepte zending verf met daarin cocaïne heeft geleverd. Hoewel vermoedens bestaan dat eerder is geprobeerd via de invoer van legale goederen cocaïne het land in te voeren, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat dit daadwerkelijk is gebeurd.
De rechtbank is van oordeel dat het samenwerkingsverband een gestructureerd en duurzaam karakter had. Uit de bewijsmiddelen volgt dat in een periode van vier maanden intensief wordt gecommuniceerd via EncroChat en de applicatie Threema over het organiseren van de invoer van cocaïne. Uit deze contacten volgt een duidelijke structuur en duurzaamheid tussen de verschillende deelnemers. Er was sprake van een organisatie met een bepaalde hiërarchie, waarin ieder zijn eigen contactpersonen had en personen daarbuiten niet hoefde te kennen. Eenieder had slechts contact met degene die nodig was voor de volgende stap in het invoerproces. Wel werden chats met beslissingen of vragen doorgestuurd naar anderen om hen op de hoogte te houden.
Met het leggen van contacten in Colombia, het opzetten van een dekmantel, het laten verzenden van een proefzending en de daadwerkelijke bestelling, en de verzending en ontvangst van de in verf verwerkte cocaïne is ruime tijd gemoeid geweest. Dat in die periode sprake is van slechts één ontvangen zending, doet niet af aan de duurzaamheid van de samenwerking die nodig is om een dergelijk drugstransport te regelen. Daar komt bij dat uit de EncroChat-berichten opgemaakt kan worden dat nadat de zending was onderschept door de politie, direct weer plannen werden gemaakt om nieuwe B.V.’s te regelen voor een volgend drugstransport.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medepleger van de invoer van de cocaïne moet worden aangemerkt. Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte ook heeft deelgenomen aan de criminele organisatie en dat hij wetenschap had van het oogmerk van de organisatie. Dit leidt ertoe dat de rechtbank feit 2 bewezen acht.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij in de periode van 8 april 2020 tot en met 21 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en binnen Nederland heeft vervoerd, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 2
hij in de periode van 1 december 2019 tot en met 21 april 2020 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hij, verdachte (onder de chatnaam Dubbelduck), en personen met de chatnamen en/of (schuil)namen Mangyplane, Acceptandreact en Distel en andere mededaders, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde lid en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, het bereiden, bewerken en/of verwerken, en vervoeren van een stof bevattende cocaïne.
Wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, en medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde lid en/of vijfde lid van de Opiumwet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. De bewezen verklaarde feiten zijn dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Strafmotivering

6.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 60 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, en een geldboete van € 40.000, bij geen betaling en verhaal te vervangen door 235 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van de officieren van justitie buitenproportioneel hoog is, gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd en nu aan de verdachte in een andere zaak al een lange gevangenisstraf is opgelegd en dus de samenloopbepalingen op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing zijn. De raadsman heeft ook bepleit dat, in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, de verdachte niet de rol van organisator en financier kan worden toegedicht, zoals de officieren van justitie hebben gesteld, maar slechts een meer ondergeschikte rol. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met deze beperktere rol van de verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden, de significante overschrijding van de redelijke termijn en de samenloopbepalingen en dit in strafmatigende zin bij de strafoplegging te betrekken. Gelet hierop, waarbij voor de raadsman de nadruk ligt op artikel 63 Sr, is verzocht aan de verdachte geen straf of maatregel meer op te leggen, dan wel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een gevangenisstraf van ten hoogste 22 maanden. De raadsman heeft verder bepleit dat oplegging van een geldboete niet opportuun is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit de stukken en het onderzoek op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank bij de strafoplegging het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne. Er was sprake van een criminele organisatie met een duidelijke hiërarchische structuur, waarin zorgvuldig en afgebakend door de verschillende deelnemers taken werden vervuld ten behoeve van het invoerproces. De deelnemers communiceerden hierbij veelvuldig door middel van EncroChat of Threema om elkaar op de hoogte te houden van de voortgang van het proces. In april 2020 heeft de criminele organisatie ongeveer 95 kilo cocaïne vanuit Colombia ingevoerd. De verdachte was een van de organisatoren binnen de criminele organisatie en van dit drugstransport. Ook was hij degene die het contact onderhield met een werknemer van [bedrijfsnaam] , [naam 7] (Mangyplane). Op deze manier werd relevante informatie omtrent de zending over en weer gedeeld en daardoor bij alle relevante personen bekend.
Het is algemeen bekend dat cocaïne een stof is die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Verder brengt de handel in harddrugs mee dat een zwart-geld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. De invoer van cocaïne wordt daarom krachtig bestreden.
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, waaronder tot gevangenisstraf. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
Oplegging van straf
De ernst en de omvang van de feiten, de gestructureerde, georganiseerde wijze waarop de feiten zijn uitgevoerd, de rol die de verdachte binnen de criminele organisatie als organisator heeft gehad en zijn recidive, maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van vijf jaren een passende straf vindt. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. De rechtbank ziet gelet op een aantal hierna te bespreken factoren echter aanleiding een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen.
Artikel 63 Sr
Na het plegen van het bewezenverklaarde, is de verdachte op 12 april 2022 door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en een geldboete van € 40.000 voor onder meer (kort gezegd) deelneming aan een criminele organisatie die zich in drugslaboratoria bezighield met de productie van crystal meth (methamfetamine). Dat betekent dat artikel 63 Sr van toepassing is, waarin is bepaald dat de rechtbank rekening kan houden met de bepalingen over gelijktijdige bestraffing wanneer een verdachte ná een veroordeling wordt berecht voor een strafbaar feit dat is gepleegd vóór die eerdere veroordeling. Deze omstandigheid leidt de rechtbank ertoe dat de op te leggen straf zal worden verminderd.
Redelijke termijn van berechting
In strafmatigende zin weegt de rechtbank bij de strafoplegging ook het tijdsverloop in deze zaak mee. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De officieren van justitie hebben betoogd dat in deze zaak, gelet op de complexiteit daarvan, zou moeten worden uitgegaan van een redelijke termijn van drie jaren. De rechtbank volgt de officieren van justitie hierin niet. Het gaat weliswaar om een onderzoek met meerdere verdachten en een omvangrijk dossier, maar dat onderzoek is niet zodanig complex dat dit een verlenging van de als redelijk aan te merken termijn rechtvaardigt. Het feit dat op verzoek van de verdediging onderzoekswensen zijn uitgevoerd, heeft weliswaar voor enige vertraging gezorgd in de afdoening van deze zaak, maar de duur daarvan is niet ongebruikelijk geweest. Ook andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop sinds de start van het onderzoek kunnen verklaren, hebben zich niet voorgedaan. De rechtbank ziet daarom geen reden af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt van twee jaren.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 23 februari 2021, de datum waarop de verdachte (die niet in verzekering is gesteld en zich op dat moment in voorlopige hechtenis bevond voor een andere zaak) over de feiten in deze zaak is verhoord. Aan dat moment kon de verdachte namelijk in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem in deze zaak strafvervolging zou worden ingesteld. Nu het vonnis in deze zaak op 19 juni 2024 wordt gewezen, is de redelijke termijn met ongeveer zestien maanden overschreden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank betrekt de overschrijding van de redelijke termijn daarom in strafmatigende zin bij de strafoplegging.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren op zijn plaats. Tenuitvoerlegging van deze straf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv. Anders dan de raadsman heeft bepleit, vindt de rechtbank de feiten en de rol van de verdachte daarbij te ernstig om te kunnen volstaan met een bewezenverklaring zonder oplegging van straf of maatregel of oplegging van een geheel voorwaardelijke of aanzienlijk lagere straf.
De rechtbank ziet, anders dan de officieren van justitie hebben gevorderd, gelet op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf geen aanleiding om de verdachte ook nog een geldboete op te leggen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Van toepassing zijn de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mr. T.J.A. Krips en mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juni 2024.
De griffier, mr. P.H. Boersma, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE 1
VOLLEDIGE TEKST VAN DE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 21 april 2020, in elk geval in of omstreeks de periode van 8 april 2020 tot en met 21 april 2020, te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of (binnen Nederland ) heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 oktober 2019 tot en met 21 april 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hij, verdachte (onder de chatnaam dubbelduck) en/of een of meer personen met de chatnamen en/of (schuil)namen: Mangyplane en/of acceptandreact en/of originalzone en/of Distel en/of Zigeuner en/of en/of één of meer andere mededader(s),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde lid en/of artikel 10 vierde lid en/of artikel 10 vijfde lid, te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, het bereiden, bewerken en/of verwerken, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben van een stof bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
BIJLAGE 2
BEWIJSMIDDELENBIJLAGE
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. Voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, Sv betreft, zijn de bewijsmiddelen slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
[…]