ECLI:NL:RBNHO:2024:6110

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
15.102077.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor deelneming aan criminele organisatie en invoer van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelneming aan een criminele organisatie en het invoeren van cocaïne. De verdachte had een uitvoerende rol in de organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne vanuit Colombia. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 8 april 2020 tot en met 21 april 2020, samen met anderen, opzettelijk een grote hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte was eigenaar van een bedrijf dat als dekmantel werd gebruikt voor de invoer. De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan deelneming aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van drugsmisdrijven. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard op basis van diverse bewijsmiddelen, waaronder chatgesprekken via EncroChat en Threema, waarin de verdachte betrokken was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank heeft geen geldboete opgelegd, gezien de hoogte van de gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.102077.20 (P)
Uitspraakdatum: 19 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13, 15 en 19 maart 2024, 5 april 2024 en 5 juni 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. D. Sarian en mr. J.J. van Bree, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
feit 1:medeplegen van het binnen Nederland brengen en/of vervoeren, althans aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne op 21 april 2020, dan wel in de periode van 8 april tot en met 21 april 2020 in Zaandam;
feit 2:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet in de periode van 31 oktober 2019 tot en met 21 april 2020 in Zaandam, althans in Nederland.
De volledige tekst van deze tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak. De officieren van justitie zijn ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2. Op het standpunt van de officieren van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen, tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.3.2
Invoer cocaïne (feit 1)
Feiten en omstandigheden
In de periode van 8 april 2020 tot en met 21 april 2020 is vanuit Colombia een hoeveelheid van ongeveer 95 kilo cocaïne, verwerkt in een zending verf, ingevoerd. De ontvanger van deze zending was [bedrijfsnaam] (hierna [bedrijfsnaam]), gevestigd op de [adres 2] in Zaandam. De verdachte is de eigenaar van [bedrijfsnaam] en stond als contactpersoon op de zending vermeld.
De politie heeft de zending verf op 17 april 2020 onderschept en vervolgens op 21 april 2020 gecontroleerd afgeleverd bij [bedrijfsnaam]. De eerste twee van de in totaal zestien dozen zijn rond 9:35 uur in ontvangst genomen door werknemers van de verdachte. Deze dozen zijn vervolgens door een werknemer van de verdachte naar het adres van de (ex-)partner van de verdachte vervoerd. De verdachte was bij de ontvangst van de tweede lading dozen rond 13:00 uur ‘s middags zelf aanwezig. Deze lading is na ontvangst direct ingeladen in een voertuig en dit voertuig is vervolgens weggereden. De verdachte is achter dit voertuig aangereden, waarna diverse aanhoudingen hebben plaatsgevonden. De zestien dozen met daarin ongeveer 400 kilo verf zijn in beslag genomen en door het Nederlands Forensisch Instituut is vastgesteld dat in de verf cocaïne zat verwerkt.
Verklaring verdachte
De verdachte ontkent dat hij wist dat in de zending verf cocaïne zat verwerkt. Hij heeft verklaard dat hij de zending verf voor een Frans bedrijf heeft besteld. De opdrachtgever heeft aangegeven bij welk Colombiaans bedrijf de verf ingekocht moest worden. De verdachte stelt dat deze opdrachtgever hem erin heeft geluisd.
Wetenschap van de verdachte
De rechtbank volgt de verdachte niet in zijn verklaring dat hij erin is geluisd en niet wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de zending verf. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte gebruiker was van het Threema-account ‘goudvis in een kom’. In de telefoon van de verdachte zijn onder dit Threema-account verschillende berichten aangetroffen die betrekking hebben op de zending. Er is een screenshot aangetroffen van een chatgesprek op 21 april 2020 vanaf 10.34 uur tussen twee EncroChat-gebruikers, Illueregent en Dubbelduck (geïdentificeerd als [naam 1]), waarin zij spreken over het feit dat de eerste twee dozen binnen zijn, dat in elke doos wat zit, de rest van de zending ook binnen zal komen en dat zij ervan uitgaan ‘dat ze niets kunnen zien.’ De verdachte heeft diezelfde dag vanaf 10.52 uur via Threema met het Threema-account Popeye (geïdentificeerd als [naam 2], een werknemer van [bedrijfsnaam]) gechat, waarin Popeye laat weten dat in iedere doos wat zit, dat zegt genoeg volgens Popeye. Ook wordt gesproken dat alles in een keer is gestuurd. Hierop reageert de verdachte: ‘oke naja we wacht het weer af’.
Uit ondervangen EncroChat-data kan worden afgeleid dat diverse EncroChat-gebruikers gesprekken hebben gevoerd die betrekking hadden op de zending. Dit gaat onder meer om de EncroChat-gebruikers Dubbelduck ([naam 1]), Mangyplane (geïdentificeerd als [naam 2]), Acceptandreact (geïdentificeerd als [naam 3], een werknemer van [bedrijfsnaam]) en Illueregent (niet geïdentificeerd). Zij spreken over de invoer, levering, afhandeling en onderschepping van de zending.
Op 20 april 2020 (de dag voor de levering) wordt vanaf het EncroChat-account Mangyplane ([naam 2]) een gesprek gevoerd met Acceptandreact ([naam 3]) door iemand die zich introduceert als “Distel”. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte de bijnaam “Distel” heeft en dat niet [naam 2], maar de verdachte dit gesprek heeft gevoerd. De verdachte zegt in dit gesprek tegen [naam 3] dat hij alles gewoon in de gaten moet houden, dat hij verwacht dat er iets binnen gaat komen via [naam 4] en dat hij ogen op straat nodig heeft dat er geen observatie is. [naam 3] vraagt aan de verdachte of ze moeten doen alsof ze werken en vraagt zich af of niemand dit kan gaan rippen, want dan heeft hij liever zijn speelgoed bij zich. De verdachte reageert dat er niet geript kan worden, omdat niemand ervan weet.
De verklaring van de verdachte, dat hij slechts verf heeft besteld in opdracht van een Frans bedrijf, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het vorenstaande ongeloofwaardig. De rechtbank betrekt hierbij het chatgesprek tussen Dubbelduck ([naam 1]) en Mangyplane ([naam 2]) van 22 april 2020 (kort na de aanhouding van de verdachte). [naam 2] zegt: “We wachten vrijdag ff af voor verlenging zitten. Hij had alles goed ingedekt en verf zou worden doorverkocht. Hadden we ook met test gedaan.”
Op 12 mei 2020 chat Dubbelduck ([naam 1]) vervolgens met Foultart (niet geïdentificeerd): “We wachten het af, en hopen dat hij snel weer buiten is, het is wel een slimme vent, en hij heeft de verf ook door verkocht aan een bv in zuid Frankrijk. En ze hebben ook voor dat hij bestelde een aanvraag laten doen voor die verf, vanuit Frankrijk. Dus hij is wel ingedekt.”
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte wetenschap had van en opzet had op de invoer van de cocaïne. Dit leidt ertoe dat de rechtbank feit 1 bewezen acht.
3.3.3
Deelneming criminele organisatie (feit 2)
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, is niet vereist dat iemand moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest. Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van vol opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval druggerelateerde misdrijven) tot oogmerk heeft. Van deelneming aan een dergelijke organisatie is sprake indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het door de organisatie beoogde oogmerk. Tot slot is vereist dat de verdachte op de hoogte is van het oogmerk van de organisatie.
Het opzet van de verdachte moet zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van, in dit geval drugsgerelateerde, misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Onder verwijzing naar de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat sprake was van een crimineel samenwerkingsverband vanaf 1 december 2019. Dat is het moment waarop de voorbereidingen voor de invoer van de partij cocaïne worden gestart met het bestellen van een proefzending verf bij hetzelfde bedrijf in Colombia, dat de later onderschepte zending verf met daarin cocaïne heeft geleverd. Hoewel vermoedens bestaan dat eerder is geprobeerd via de invoer van legale goederen cocaïne het land in te voeren, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat dit daadwerkelijk is gebeurd.
De rechtbank is van oordeel dat het samenwerkingsverband een gestructureerd en duurzaam karakter had. Uit de bewijsmiddelen volgt dat in een periode van vier maanden intensief wordt gecommuniceerd via EncroChat en de applicatie Threema over het organiseren van de invoer van cocaïne. Uit deze contacten volgt een duidelijke structuur en duurzaamheid tussen de verschillende deelnemers. Er was sprake van een organisatie met een bepaalde hiërarchie, waarin ieder zijn eigen contactpersonen had en personen daarbuiten niet hoefde te kennen. Eenieder had slechts contact met degene die nodig was voor de volgende stap in het invoerproces. Wel werden chats met beslissingen of vragen doorgestuurd naar anderen om hen op de hoogte te houden.
Met het leggen van contacten in Colombia, het opzetten van een dekmantel, het laten verzenden van een proefzending en de daadwerkelijke bestelling, en de verzending en ontvangst van de in verf verwerkte cocaïne is ruime tijd gemoeid geweest. Dat in die periode sprake is van slechts één ontvangen zending, doet niet af aan de duurzaamheid van de samenwerking die nodig is om een dergelijk drugstransport te regelen.
De verdachte heeft deelgenomen aan dit crimineel samenwerkingsverband en had wetenschap van het oogmerk van die organisatie. Hij heeft een uitvoerende rol gehad bij de invoer van de cocaïne en het optuigen van een dekmantel. De verdachte heeft begin december 2019 contact gelegd met de leverancier in Colombia, een proefzending geregeld en de later onderschepte zending in ontvangst genomen bij zijn bedrijf en gaf zijn werknemers opdracht de zending verder te vervoeren. Dit leidt ertoe dat de rechtbank feit 2 bewezen acht.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij in de periode van 8 april 2020 tot en met 21 april 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en binnen Nederland heeft vervoerd, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 2
hij in de periode van 1 december 2019 tot en met 21 april 2020 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hij, verdachte, en personen met de chatnamen Mangyplane, Acceptandreact en Dubbelduck en andere mededaders, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde lid en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen grondgebied van Nederland brengen, het bereiden, bewerken en/of verwerken, en vervoeren van een stof bevattende cocaïne.
Wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, en medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde lid en/of vijfde lid van de Opiumwet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. De bewezen verklaarde feiten zijn dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 76 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, en een geldboete van € 40.000, bij geen betaling en verhaal te vervangen door 235 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van de officieren van justitie buitenproportioneel hoog is, gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. In het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de forse overschrijding van de redelijke termijn en dit in strafmatigende zin bij de strafoplegging te betrekken. De raadsman heeft gelet hierop verzocht een gevangenisstraf voor ten hoogste de duur van 27 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, op te leggen. In het geval de rechtbank een dergelijke straf te mild vindt, heeft de raadsman voorgesteld om aan de gevangenisstraf een taakstraf of geldboete toe te voegen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit de stukken en het onderzoek op de zitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 27 februari 2024, het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze zijn besproken op de zitting. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne. Er was sprake van een criminele organisatie met een duidelijke hiërarchische structuur, waarin zorgvuldig en afgebakend door de verschillende deelnemers taken werden vervuld ten behoeve van het invoerproces. De deelnemers communiceerden hierbij veelvuldig door middel van EncroChat of Threema om elkaar op de hoogte te houden van de voortgang van het proces. In april 2020 heeft de criminele organisatie ongeveer 95 kilo cocaïne vanuit Colombia ingevoerd. De verdachte heeft een uitvoerende rol gehad bij de invoer van de cocaïne en het optuigen van een dekmantel door zijn bedrijf hiervoor te gebruiken. De verdachte had hiermee een belangrijke rol binnen de criminele organisatie.
Het is algemeen bekend dat cocaïne een stof is die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Verder brengt de handel in harddrugs mee dat een zwart-geld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. De invoer van cocaïne wordt daarom krachtig bestreden. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat de verdachte zich kennelijk heeft laten leiden door zijn eigen financiële gewin en zich niet heeft bekommerd om de schadelijke gevolgen. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
De rechtbank houdt er bij het bepalen van de straf rekening mee dat de rol van de verdachte inwisselbaar lijkt te zijn geweest, nu uit chatgesprekken van [naam 2], [naam 1] en Illueregent (personen hoger in de organisatie) blijkt dat zij kort na zijn aanhouding bezig zijn met het zoeken van een andere onderneming voor het organiseren van een nieuw drugstransport.
Oplegging van straf
De ernst en de omvang van de feiten, de gestructureerde, georganiseerde wijze waarop de feiten zijn uitgevoerd en de uitvoerende rol die de verdachte binnen de criminele organisatie heeft gehad, maken dat de rechtbank, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren een passende straf vindt. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen.
Persoonlijke omstandigheden
Ook houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft – blijkens het reclasseringsrapport en wat de verdachte ter terechtzitting hierover heeft verklaard – een rumoerige tijd doorgemaakt vanwege onder meer het faillissement van zijn bedrijf en PTSS gerelateerde klachten. Hij heeft zijn leven desondanks een positieve wending kunnen geven, wat heeft geleid tot een vaste baan en de recente aankoop van een woning. De rechtbank ziet aanleiding hiermee rekening te houden bij de op te leggen straf. De aard en ernst van de feiten laat, anders dan de raadsman heeft bepleit, echter niet toe dat wordt volstaan met oplegging van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf of (meerdere) een taakstraf(fen).
Redelijke termijn van berechting
In strafmatigende zin weegt de rechtbank bij de strafoplegging verder het tijdsverloop in deze zaak mee. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De officieren van justitie hebben betoogd dat in deze zaak, gelet op de complexiteit daarvan, zou moeten worden uitgegaan van een redelijke termijn van drie jaren. De rechtbank volgt de officieren van justitie hierin niet. Het gaat weliswaar om een onderzoek met meerdere verdachten en een omvangrijk dossier, maar dat onderzoek is niet zodanig complex dat dit een verlenging van de als redelijk aan te merken termijn rechtvaardigt. Het feit dat op verzoek van de verdediging onderzoekswensen zijn uitgevoerd, heeft weliswaar voor enige vertraging gezorgd in de afdoening van deze zaak, maar de duur daarvan is niet ongebruikelijk geweest. Ook andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop sinds de start van het onderzoek kunnen verklaren, hebben zich niet voorgedaan. De rechtbank ziet daarom geen reden af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt van twee jaren.
De verdachte is op 21 april 2020 in verzekering gesteld. Nu het eindvonnis op 19 juni 2024 wordt gewezen, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met twee jaren en ruim twee maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Tenuitvoerlegging van deze straf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank ziet, anders dan de officieren van justitie hebben gevorderd, gelet op de hoogte van deze gevangenisstraf geen aanleiding om aan de verdachte ook nog een geldboete op te leggen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Van toepassing zijn de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mr. T.J.A. Krips en mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juni 2024.
De griffier, mr. P.H. Boersma, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE 1
VOLLEDIGE TEKST VAN DE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 21 april 2020, in elk geval in of omstreeks de periode van 8 april 2020 tot en met 21 april 2020, te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of (binnen Nederland) heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 oktober 2019 tot en met 21 april 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hij, verdachte (onder de chatnaam Distel en/of Zigeuner) en/of een of meer personen met de chatnamen Mangyplane en/of acceptandreact en/of originalzone en/of dubbelduck, en/of en/of één of meer andere mededader(s),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde lid en/of artikel 10 vierde lid en/of artikel 10 vijfde lid, te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, het bereiden, bewerken en/of verwerken, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben van een stof bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
BIJLAGE 2
BEWIJSMIDDELENBIJLAGE
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. Voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, Sv betreft, zijn de bewijsmiddelen slechts gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
[…]