6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit de stukken en het onderzoek op de zitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 27 februari 2024, het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze zijn besproken op de zitting. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne. Er was sprake van een criminele organisatie met een duidelijke hiërarchische structuur, waarin zorgvuldig en afgebakend door de verschillende deelnemers taken werden vervuld ten behoeve van het invoerproces. De deelnemers communiceerden hierbij veelvuldig door middel van EncroChat of Threema om elkaar op de hoogte te houden van de voortgang van het proces. In april 2020 heeft de criminele organisatie ongeveer 95 kilo cocaïne vanuit Colombia ingevoerd. De verdachte heeft een uitvoerende rol gehad bij de invoer van de cocaïne en het optuigen van een dekmantel door zijn bedrijf hiervoor te gebruiken. De verdachte had hiermee een belangrijke rol binnen de criminele organisatie.
Het is algemeen bekend dat cocaïne een stof is die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Verder brengt de handel in harddrugs mee dat een zwart-geld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. De invoer van cocaïne wordt daarom krachtig bestreden. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat de verdachte zich kennelijk heeft laten leiden door zijn eigen financiële gewin en zich niet heeft bekommerd om de schadelijke gevolgen. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
De rechtbank houdt er bij het bepalen van de straf rekening mee dat de rol van de verdachte inwisselbaar lijkt te zijn geweest, nu uit chatgesprekken van [naam 2], [naam 1] en Illueregent (personen hoger in de organisatie) blijkt dat zij kort na zijn aanhouding bezig zijn met het zoeken van een andere onderneming voor het organiseren van een nieuw drugstransport.
Oplegging van straf
De ernst en de omvang van de feiten, de gestructureerde, georganiseerde wijze waarop de feiten zijn uitgevoerd en de uitvoerende rol die de verdachte binnen de criminele organisatie heeft gehad, maken dat de rechtbank, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren een passende straf vindt. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen.
Persoonlijke omstandigheden
Ook houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft – blijkens het reclasseringsrapport en wat de verdachte ter terechtzitting hierover heeft verklaard – een rumoerige tijd doorgemaakt vanwege onder meer het faillissement van zijn bedrijf en PTSS gerelateerde klachten. Hij heeft zijn leven desondanks een positieve wending kunnen geven, wat heeft geleid tot een vaste baan en de recente aankoop van een woning. De rechtbank ziet aanleiding hiermee rekening te houden bij de op te leggen straf. De aard en ernst van de feiten laat, anders dan de raadsman heeft bepleit, echter niet toe dat wordt volstaan met oplegging van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf of (meerdere) een taakstraf(fen).
Redelijke termijn van berechting
In strafmatigende zin weegt de rechtbank bij de strafoplegging verder het tijdsverloop in deze zaak mee. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De officieren van justitie hebben betoogd dat in deze zaak, gelet op de complexiteit daarvan, zou moeten worden uitgegaan van een redelijke termijn van drie jaren. De rechtbank volgt de officieren van justitie hierin niet. Het gaat weliswaar om een onderzoek met meerdere verdachten en een omvangrijk dossier, maar dat onderzoek is niet zodanig complex dat dit een verlenging van de als redelijk aan te merken termijn rechtvaardigt. Het feit dat op verzoek van de verdediging onderzoekswensen zijn uitgevoerd, heeft weliswaar voor enige vertraging gezorgd in de afdoening van deze zaak, maar de duur daarvan is niet ongebruikelijk geweest. Ook andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop sinds de start van het onderzoek kunnen verklaren, hebben zich niet voorgedaan. De rechtbank ziet daarom geen reden af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt van twee jaren.
De verdachte is op 21 april 2020 in verzekering gesteld. Nu het eindvonnis op 19 juni 2024 wordt gewezen, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met twee jaren en ruim twee maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Tenuitvoerlegging van deze straf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank ziet, anders dan de officieren van justitie hebben gevorderd, gelet op de hoogte van deze gevangenisstraf geen aanleiding om aan de verdachte ook nog een geldboete op te leggen.