6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de strafoplegging heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit de stukken en het onderzoek op de zitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 11 maart 2024 en het strafblad van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor het plegen van soortgelijke feiten is veroordeeld. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende een periode van twee maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige productie van xtc-pillen. Dat gebeurde vanuit een omvangrijke tabletteerlocatie in een bedrijfspand in Westzaan. Daar werden van MDMA tabletteerpoeder en andere grondstoffen xtc-pillen geperst. Daarnaast maakte de criminele organisatie gebruik van kantoorlocaties en een opslaglocatie, waar voorwerpen stonden opgeslagen die bij de productie van xtc-pillen konden worden gebruikt. De chemische processen bij de productie van xtc-pillen in een illegaal drugslaboratorium, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van het productieproces en de dumping van drugsafval brengen grote risico’s voor mens en milieu met zich. De productie van en handel in xtc heeft verder gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg en is in toenemende mate ontwrichtend voor de samenleving.
De verdachte heeft met zijn gedrag bijgedragen aan deze keten van criminele activiteiten. De verdachte heeft in de eerste plaats op 30 juni 2020 een uitvoerende rol gehad in de tabletteerlocatie in Westzaan. De verdachte is die bewuste dag met zijn vader naar de tabletteerlocatie gegaan om zijn vader te assisteren bij de productie van xtc-pillen. Daarnaast heeft de verdachte gedurende de twee maanden daarvoor hand- en spandiensten verricht voor de criminele organisatie ten behoeve van de productie van xtc. De verdachte heeft daarmee binnen de criminele organisatie een ondersteunende en faciliterende rol vervuld. Het is algemeen bekend dat met de productie van en handel in xtc-pillen grote winsten worden gemaakt. Gelet op de omvang van de tabletteerlocatie en de productie die werd gedraaid, zoals die uit de EncroChat-gesprekken is gebleken, moeten er door de criminele organisatie grote sommen geld zijn verdiend. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat de verdachte zich kennelijk heeft laten leiden door zijn eigen financiële gewin en zich niet heeft bekommerd om de schadelijke gevolgen voor anderen en het milieu. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
Oplegging van straf
De ernst en de omvang van de feiten, de gestructureerde, georganiseerde wijze waarop de feiten zijn uitgevoerd en de rol die de verdachte daarbij heeft gehad, maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur passend vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. De rechtbank ziet gelet op een aantal hierna te bespreken factoren echter aanleiding een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met de maximale taakstraf op te leggen.
Strafmatigende factoren
In strafmatigende zin weegt de rechtbank bij de strafoplegging allereerst het tijdsverloop in deze zaak mee. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De officieren van justitie hebben betoogd dat in deze zaak, gelet op de complexiteit daarvan, zou moeten worden uitgegaan van een redelijke termijn van drie jaren. De rechtbank volgt de officieren van justitie hierin niet. Het gaat weliswaar om een onderzoek met meerdere verdachten en een omvangrijk dossier, maar dat onderzoek is niet zodanig complex dat dit een verlenging van de als redelijk aan te merken termijn rechtvaardigt. Het feit dat op verzoek van de verdediging onderzoekswensen zijn uitgevoerd, heeft weliswaar voor enige vertraging gezorgd in de afdoening van deze zaak, maar de duur daarvan is niet ongebruikelijk geweest. Ook andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop sinds de start van het onderzoek kunnen verklaren, hebben zich niet voorgedaan. De rechtbank ziet daarom geen reden af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt van twee jaren.
De verdachte is op 30 juni 2020 aangehouden en in verzekering gesteld. Nu het vonnis in deze zaak op 19 juni 2024 wordt gewezen, is de redelijke termijn met bijna twee jaren overschreden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank betrekt de overschrijding van de redelijke termijn daarom in strafmatigende zin bij de strafoplegging.
De rechtbank betrekt in haar afwegingen over de strafoplegging ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het reclasseringsrapport en het onderzoek op de zitting is gebleken dat de verdachte na de voorlopige hechtenis in deze zaak zijn leven weer op orde heeft gebracht en heeft geprobeerd zijn toekomstperspectief te verbeteren. De verdachte heeft inmiddels een baan en stabiele huisvesting, er zijn geen aanwijzingen voor financiële problemen en er is geen sprake van problematisch middelengebruik. Verder heeft de verdachte een goede verstandhouding met zijn familie en bestaat zijn sociaal netwerk in toenemende mate uit positieve sociale contacten. Er zijn dus voldoende beschermende factoren om een delictvrij leven te leiden. De rechtbank neemt verder in overweging dat de verdachte na de beëindiging van zijn voorlopige hechtenis in deze zaak, ruim drie jaren geleden, behoudens een verkeersfeit, niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen. Al met al ziet de rechtbank dan ook geen aanwijzingen voor risicofactoren die de kans op het plegen van nieuwe strafbare feiten kunnen verhogen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat nieuwe detentie de positieve wending die de verdachte aan zijn leven lijkt te hebben gegeven, zal doorkruisen.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank zal bepalen dat van die straf een gedeelte van acht maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Daaraan zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank oplegging van de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren passend.
De rechtbank ziet in wat de raadsvrouw naar voren heeft gebracht over de doorzoeking van het bedrijfspand aan het [adres 2] in Westzaan geen reden voor verdere strafmatiging. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, van oordeel dat geen sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De rechtbank stelt vast dat het in dit geval gaat om de doorzoeking van een bedrijfspand. Voor die doorzoeking was een (voorafgaande) machtiging tot doorzoeking van de rechter-commissaris of de komst van de rechter-commissaris naar het pand niet nodig. Het enkele feit dat de politie na binnentreding in het pand een mat met een kussen en enkele kledingstukken aantrof en zag dat zich in het pand een douche bevond, is onvoldoende om aan te nemen dat het bedrijfspand (ook) een woonbestemming had en dus dat sprake was van een woning. Dat betekent dat het pand zonder tussenkomst van de rechter-commissaris mocht worden doorzocht.