ECLI:NL:RBNHO:2024:6093

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
24/1935 en 23/313
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag om een urgentieverklaring voor huisvesting door de gemeente Zaanstad

Op 20 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een vrouw uit Zaandam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Eiseres had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in verband met de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring voor huisvesting. De voorzieningenrechter heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres op dat moment bij haar ouders verbleef en er geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem. Eiseres had eerder haar huurwoning opgezegd vanwege huiselijk geweld en had een kind gekregen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de situatie niet voldeed aan de criteria voor urgentie zoals vastgelegd in de Huisvestingsverordening van de gemeente Zaanstad. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen dreigende dakloosheid was en dat de situatie van eiseres niet uitzonderlijk genoeg was om als schrijnend te worden aangemerkt. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Eiseres kreeg geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/1935 en 24/313
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiseres], uit Zaandam, eiseres
(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigde: J. van der Wal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de weigering van verweerder om aan eiseres een urgentieverklaring te verlenen. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 26 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 december 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft in een huurwoning gewoond in Zaandam. Eiseres is getrouwd en in 2023 is uit het huwelijk een kind geboren. Eiseres is op 17 maart 2023 naar een Blijf-van-mijn-huis gegaan vanwege huiselijk geweld. Eiseres heeft haar huurwoning met ingang van 1 mei 2023 opgezegd.
2.1.
Op 30 mei 2023 heeft eiseres een urgentieaanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 26 juni 2023 afgewezen. Verweerder heeft daaraan onder meer ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem nu eiseres inwonend is bij haar ouders. Daarnaast heeft eiseres volgens verweerder onvoldoende gereageerd op het woningaanbod. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.2.
Op 9 november 2023 heeft er een hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden. Eiseres heeft vervolgens aanvullende informatie ingediend, waaronder een proces-verbaal van een aangifte van een incident met haar (ex-)echtgenoot op 7 oktober 2023. Bij het bestreden besluit van 14 december 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld en de voorlopige voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiseres van een urgentieverklaring op goede gronden heeft afgewezen. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Algemene weigeringsgrond
5. In artikel 2.5.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2021 (Huisvestingsverordening) is bepaald dat de burgemeester en wethouders de urgentieverklaring weigeren indien naar hun oordeel geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. In artikel 2.2 van de beleidsregels is bepaald dat sprake is van een urgent huisvestingsprobleem als het huishouden van de aanvrager dakloos is of zeer binnenkort dakloos zal worden. Op zichzelf staand is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem als de aanvrager bij een ander huishouden inwoont of als het huishouden van aanvrager te klein behuisd is.
6. Het standpunt van eiseres dat sprake was van een urgent huisvestingsprobleem volgt de voorzieningenrechter niet. Vaststaat dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit verbleef bij haar ouders. Er was dus geen sprake van dakloosheid of binnenkort dakloos worden. Daarom deed zich ten tijde van het bestreden besluit tenminste één algemene weigeringsgrond voor een heeft verweerder reeds hierom de urgentieaanvraag van eiseres op goede gronden geweigerd. Het feit dat zij bij haar ouders op één kamer met haar kind moest verblijven doet hier niets aan af.
7. De voorzieningenrechter komt daarom niet meer toe aan een toetsing van de aanvraag aan één of meer van de inwilligingsgronden, zoals de inwilligingsgrond sociaal-medische urgentie [1] .
Hardheidsclausule
8. Eiseres is van mening dat de weigering in haar geval leidt tot een schrijnende woonsituatie en doet een beroep op de hardheidsclausule van artikel 2.5.11, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening. Eiseres is elke dag bang dat haar ex-echtgenoot voor de deur staat en ook haar ouders zijn angstig door de situatie.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. De voorzieningenrechter heeft begrip voor de lastige situatie waarin eiseres verkeert. Het is begrijpelijk dat eiseres graag een plek voor zichzelf en haar kind wil. Maar de voorzieningenrechter constateert ook dat deze situatie in de kern niet verschilt van de situatie waarin (veel) andere woningzoekenden verkeren. Aangezien vooralsnog niet gebleken is van dreigende dakloosheid, ook niet van haar kind, en gezien de grote schaarste aan sociale huurwoningen, heeft verweerder deze situatie in redelijkheid niet als schrijnend kunnen aanmerken.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 2.5.8, eerste lid, aanhef en onder b, en het nagenoeg gelijkluidende artikel 2.5.8a van de Huisvestingsverordening.