ECLI:NL:RBNHO:2024:6051

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
10796601 CV EXPL 23-3835
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de Algemene Huurvoorwaarden van Woningstichting Wherestad in een huurgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Stichting Intermaris en Woningstichting Hoorn. De eisende partij, Stichting Intermaris, had een vordering ingesteld voor buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten, nadat de huurachterstand was voldaan. De kantonrechter had eerder, bij tussenvonnis van 29 februari 2024, de eisende partij de gelegenheid gegeven om de ontbrekende huurovereenkomst over te leggen en zich uit te laten over de (on)eerlijkheid van de bepalingen in de Algemene Huurvoorwaarden. De eisende partij overhandigde een akte waarin werd gesteld dat er geen huurachterstand meer was, maar dat de vordering enkel betrekking had op de kosten.

De kantonrechter heeft de Algemene Huurvoorwaarden van Woningstichting Wherestad (versie juli 2009) getoetst aan de wettelijke bepalingen. De rechter oordeelde dat bepaalde bedingen in de huurvoorwaarden oneerlijk waren, met name de bepalingen over de incassokosten en de boete bij niet-betaling. De kantonrechter vernietigde de artikelen die betrekking hadden op rente en buitengerechtelijke incassokosten, waardoor de vorderingen van de eisende partij op deze punten werden afgewezen. De rechter benadrukte dat de eisende partij in toekomstige procedures de juiste algemene voorwaarden moet overleggen en dat de afwijzing van de vordering niet afhankelijk was van de schade die de eisende partij zou lijden door de uitspraak.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van de eisende partij afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, gezien het feit dat de gedaagde partij de huurachterstand vóór de eerste roldatum had voldaan. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M.P.E. Oomens in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10796601 \ CV EXPL 23-3835
Uitspraakdatum: 13 juni 2024
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Stichting IntermarisHoeksteen,voorheen genaamd
Stichting Intermarishoeksteenhandelend onder de naam
Stichting Intermarisvoorheen genaamd
Stichting Intermarishoeksteenen
Intermaris Woondiensten,voorheen genaamd
Stichting Intermarisen
Woningstichting Hoorn
te Hoorn
de eisende partij
gemachtigde: [gemachtigden]
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 29 februari 2024 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld om de bij de dagvaarding ontbrekende huurovereenkomst over te leggen en om zich bij akte uit te laten over de eventuele (on)eerlijkheid van de daarin opgenomen bepalingen die verband houden met de vordering en over het voorshands uitgesproken oordeel over de oneerlijkheid van bepaalde dingen uit de algemene voorwaarden. [1] Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft de eisende partij op 28 maart 2024 een akte ingediend (hierna: de akte).

2.De verdere beoordeling

2.1.
Uit de door de eisende partij bij de akte overgelegde huurovereenkomst blijkt dat daarop de bepalingen van de Algemene Huurvoorwaarden Zelfstandige Woonruimte januari 2013 van de stichting Intermaris van toepassing zijn verklaard. De eisende partij heeft echter de ‘Algemene Huurvoorwaarden Woningstichting Wherestad (juli 2009)’ als productie bij de dagvaarding overgelegd. De kantonrechter is (door de toetsing in eerdere zaken) ambtshalve bekend met de inhoud van de Algemene Huurvoorwaarden Zelfstandige Woonruimte januari 2013 van de stichting Intermaris (hierna: de toepasselijke algemene voorwaarden), zodat de eisende partij in dit geval niet in de gelegenheid wordt gesteld deze alsnog over te leggen. De kantonrechter wijst de eisende partij erop dat in eventuele vervolgzaken wel de juiste algemene voorwaarden overgelegd moeten worden.
2.2.
In de akte heeft de eisende partij kenbaar gemaakt dat er geen sprake meer is van een huurachterstand. Zij vordert daarom alleen nog de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten.
Buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten
2.3.
De volgende bedingen uit de toepasselijke algemene voorwaarden houden verband met de (gewijzigde) vordering:
Artikel 7.3: ‘
Als huurder, te laat of zelfs helemaal niet betaald heeft, is hij zonder ingebrekestelling vanaf de vervaldag wettelijke rente verschuldigd. Tevens is verhuurder gerechtigd zijn invorderingskosten aan huurder in rekening te brengen, met een minimum van € 25,- (ex. BTW) per gebeurtenis.
Artikel 17.1: ‘
Wanneer de huurder zijn verplichtingen op grond van de wet en/of de huurovereenkomst niet nakomt, als gevolg waarvan de verhuurder genoodzaakt is gerechtelijke en/of buitengerechtelijke maatregelen te treffen, komen de kosten van deze maatregelen voor rekening van huurder. Met betrekking tot de gerechtelijke kosten gaat het om de werkelijk door verhuurder gemaakte kosten in verband met het inschakelen van bijvoorbeeld een deurwaarder, een advocaat, een andere rechtshulpverlener of een andere deskundige. De gerechtelijke kosten zijn dus niet beperkt tot het bedrag dat op grond van het zogenaamde liquidatietarief door de rechter wordt bepaald.
Artikel 17.2: ‘
Huurder is verplicht een onmiddellijk opeisbare boete van € 30,- (niveau 2013, geïndexeerd volgens de CBS Consumentenprijsindex, alle huishoudens) per kalenderdag te betalen, indien huurder enige bepaling uit deze Algemene Huurvoorwaarden na schriftelijke sommatie/ingebrekestelling blijft overtreden, onverminderd de verplichting van de huurder alsnog overeenkomstig deze Algemene Huurvoorwaarden te handelen en onverminderd de rechten van de verhuurder op schadevergoeding. De boete zal, zonder rechtelijke tussenkomst, voor elke dag waarop de overtreding voortduurt, verschuldigd zijn.’
2.4.
Het rentebeding in artikel 7.3, eerste zin, is in overeenstemming met de regeling in artikel 6:119 BW. Dit beding is op zichzelf daarom voor wat betreft de verschuldigdheid van rente niet oneerlijk.
2.5.
In combinatie met het boetebeding in artikel 17.2 is het rentebeding wel oneerlijk. Het boetebeding wijkt immers ten nadele van de consument aanzienlijk af van de aanvullend rechtelijke bepalingen in artikel 6:92 BW. In artikel 17.2 is namelijk opgenomen dat naast deze rente op iedere tekortkoming, dus ook niet tijdige huurbetaling, de huurder nog een boete van € 30,00 per dag verschuldigd is en deze is niet gemaximeerd. Gelet hierop wordt het evenwicht tussen de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de gedaagde partij verstoord.
2.6.
De incassobedingen in artikel 7.3, tweede zin, en artikel 17.1, eerste zin, zijn ook oneerlijk. De eisende partij heeft op grond van deze bedingen de vrije hand in het ongelimiteerd in rekening brengen van een bedrag aan incassokosten. De bedongen (invorderings)kosten in het beding zijn niet gespecificeerd. De eisende partij kan op grond van deze bedingen een door haar zelf te bepalen bedrag aan incassokosten op de consument verhalen als er als gevolg van een niet nakomen door de consument maatregelen moeten worden genomen. Bovendien zouden de bedingen tot gevolg kunnen hebben dat de consument belast wordt met hoge kosten, die normaal gesproken niet ten laste van de consument behoren te komen. De consument is op grond van de wettelijke regeling immers uitsluitend buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, indien is voldaan aan artikel 6:96 lid 6 BW, waarbij de aanmaning ook moet voldoen aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) gestelde eisen. Met het beding wordt het contractuele evenwicht tussen partijen dan ook onevenredig verstoord, ten nadele van de consument. Ook geldt dat de cumulatie met het boetebeding in artikel 17.2, zoals hiervoor ook al is overwogen, de oneerlijkheid van de bedingen alleen nog maar versterkt.
2.7.
Artikel 17.1, tweede zin, ziet op de proceskosten. Voor zover de eisende partij op grond van dit beding aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk.
Gevolgen van deze toetsing
2.8.
De eisende partij heeft zich in de akte uitgelaten over het voorshands uitgesproken oordeel van de kantonrechter over de oneerlijkheid van bepaalde dingen uit de Algemene Huurvoorwaarden Woningstichting Wherestad (versie juli 2009). Gelet op het feit dat deze bedingen inhoudelijk nagenoeg hetzelfde zijn als de hiervoor geciteerde bedingen neemt de kantonrechter aan dat de in de akte ingenomen standpunten door de eisende partij ook zouden zijn ingenomen met betrekking tot de toepasselijke algemene voorwaarden.
2.9.
De eisende partij voert in haar akte aan dat zij zich voor wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten en rente beroept op de wettelijke regeling. Zoals ook in het tussenvonnis is overwogen (r.o. 3.3.) is dat echter niet relevant. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen, ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak. Dat de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten voor de eisende partij leidt tot een onredelijke schadepost en wijziging van de algemene voorwaarden een enorme operatie is, zoals de eisende partij verder nog aanvoert in haar akte, is ook niet relevant voor de beoordeling of sprake is van een oneerlijk beding (zie r.o. 3.2. van het tussenvonnis).
2.10.
De eisende partij voert in haar akte terecht aan dat de kantonrechter de bepalingen omtrent de buitengerechtelijk incassokosten moet toetsen aan de hand van de wet- en regelgeving die gold op het moment waarop de overeenkomst is gesloten (18 mei 2016). Dat is echter ook gebeurd. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en artikel 6:96 lid 6 BW zijn immers op 1 juli 2012 in werking getreden, zodat de bepalingen omtrent de buitengerechtelijk incassokosten terecht aan die regels zijn getoetst. Ook aan dit standpunt van de eisende partij gaat de kantonrechter daarom voorbij.
2.11.
De kantonrechter blijft daarom bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Gelet op het voorgaande vernietigt de kantonrechter de artikelen 7.3 en 17.1 van de toepasselijke algemene voorwaarden voor zover die betrekking hebben op rente en buitengerechtelijke incassokosten. Als gevolg daarvan worden de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
2.12.
Alhoewel het proceskostenbeding oneerlijk is, heeft dit geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van artikel 237 in samenhang met artikel 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ertoe gehouden is om de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief.
De conclusie
2.13.
De vorderingen van de eisende partij worden afgewezen.
2.14.
Gelet op het feit dat de gedaagde partij de gehele huurachterstand vóór de eerste roldatum reeds had voldaan en gelet op de uitkomst van de zaak ziet de kantonrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Algemene Huurvoorwaarden Woningstichting Wherestad (versie juli 2009).