Uitspraak
1.De procedure
- de vrijwillige verschijning van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 11 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting [eiser] en [gedaagde]. De eiser vorderde nakoming van een betalingsregeling die was overeengekomen na de beëindiging van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst was aangegaan voor een bedrijfsruimte en was beëindigd per 1 mei 2023, waarbij een huurachterstand van € 15.385,04 was ontstaan. De partijen waren overeengekomen dat deze achterstand in vijftien termijnen zou worden voldaan, maar [gedaagde] heeft slechts drie termijnen betaald, waarna hij in gebreke bleef.
De eiser heeft [gedaagde] in een brief van 8 april 2024 aangesproken op de openstaande huurachterstand en de boete die was overeengekomen in de ontbindingsovereenkomst. [gedaagde] heeft de vordering erkend, maar voerde aan dat hij zich niet had gerealiseerd dat hij de overeenkomst ook in privé had ondertekend. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de erkenning van de vordering door [gedaagde].
De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 18.307,92, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 875,00. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van € 920,99. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.