ECLI:NL:RBNHO:2024:6039

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
1104695
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming betalingsregeling na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting [eiser] en [gedaagde]. De eiser vorderde nakoming van een betalingsregeling die was overeengekomen na de beëindiging van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst was aangegaan voor een bedrijfsruimte en was beëindigd per 1 mei 2023, waarbij een huurachterstand van € 15.385,04 was ontstaan. De partijen waren overeengekomen dat deze achterstand in vijftien termijnen zou worden voldaan, maar [gedaagde] heeft slechts drie termijnen betaald, waarna hij in gebreke bleef.

De eiser heeft [gedaagde] in een brief van 8 april 2024 aangesproken op de openstaande huurachterstand en de boete die was overeengekomen in de ontbindingsovereenkomst. [gedaagde] heeft de vordering erkend, maar voerde aan dat hij zich niet had gerealiseerd dat hij de overeenkomst ook in privé had ondertekend. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de erkenning van de vordering door [gedaagde].

De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 18.307,92, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 875,00. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van € 920,99. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11104695 \ VV EXPL 24-93
Vonnis in kort geding, vervroegd uitgesproken op 14 juni 2024
in de zaak van
de stichting
STICHTING [eiser],
te [plaats 1], gemeente [gemeente],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. J.W. Ebbink,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2], gemeente [gemeente],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de vrijwillige verschijning van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 11 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 1 januari 2021 is tussen [eiser] als verhuurder en [betrokkene], h.o.d.n. [bedrijf] (hierna: [bedrijf]),als huurder, een huurovereenkomst tot stand gekomen voor een bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats 2] (hierna: de huurovereenkomst). De huurovereenkomst is namens [bedrijf] ondertekend door zijn gevolmachtigde [gedaagde].
2.2.
De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van 5 jaar, derhalve tot en met 31 december 2025. Op enig moment is deze voortgezet door BKP Projecten B.V. (hierna: BKP Projecten), waarvan [gedaagde] enig aandeelhouder en bestuurder was.
2.3.
In een ontbindingsovereenkomst getekend op 22 april 2023 zijn [eiser] en BKP Projecten overeengekomen de huurovereenkomst tussentijds met ingang van 1 mei 2023 te beëindigen. Er was op dat moment sprake van een huurachterstand van € 15.385,04. Overeengekomen werd dat deze huurachterstand in vijftien maandelijkse termijnen van elk € 1.025,66 zou worden voldaan. Tevens zijn partijen de volgende boetebepaling overeengekomen:
4. Indien huurder in gebreke blijft met een betaling per maand zijn partijen
overeengekomen dat huurder een boete aan verhuurder betaald bovenop de achterstand van € 500,- voor elke keer dat huurder te laat met betalen.
2.4.
[gedaagde] heeft de ontbindingsovereenkomst ondertekend namens BKP Projecten en voor zich in privé.
2.5.
BKP Projecten is met ingang van 27 juni 2023 in staat van faillissement verklaard.
2.6.
[gedaagde] heeft drie termijnen van € 1.025,66 voldaan, maar daarna niets meer betaald, zodat nog een bedrag van € 12.308,06 open staat.
2.7.
In een brief van 8 april 2024 van de advocaat van [eiser] aan [gedaagde], heeft [eiser] aanspraak gemaakt op betaling van het restant van de huurachterstand en twaalf maal de tussen partijen overeengekomen boete. In de brief is ook aanspraak gemaakt op wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten van (op dat moment) € 690,39 respectievelijk € 875,00. Deze brief is op 23 april 2024 door de deurwaarder aan [gedaagde] betekend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde]:
- tot betaling van € 18.307,92, te vermeerderen met de buitengerechtelijke
incassokosten van € 875,00 in totaal € 19.182,92, te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf datum dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
- in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] zijn verplichtingen uit de ontbindingsovereenkomst niet nakomt.
3.3.
[gedaagde] voert alleen aan dat hij zich destijds niet heeft gerealiseerd dat hij de ontbindingsovereenkomst in privé heeft meegetekend. Hij erkent de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, omdat het gaat om het niet betalen van een aanzienlijke vordering waartegen geen verweer wordt gevoerd.
4.2.
Gelet op de erkenning van de vordering door [gedaagde], is de conclusie dat de kantonrechter de gevorderde hoofdsom van € 18.307,92 van [eiser] zal toewijzen.
4.3.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.4.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 875,00 toegewezen.
4.5.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Proceskosten
4.6.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,99
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
920,99

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 18.307,92, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 17 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 875,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 17 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 920,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.
1621