ECLI:NL:RBNHO:2024:6018

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
11040712 \ CV EXPL 24-2300
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake huurontbinding en ontruiming met ambtshalve toetsing van algemene voorwaarden

In deze zaak heeft de stichting Ymere, gevestigd te Amsterdam, de gedaagde partijen gedagvaard met als doel ontbinding en ontruiming van het gehuurde. De gedaagde partijen zijn niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De eisende partij vordert ook hoofdelijke veroordeling van de gedaagde partijen tot betaling van de huurachterstand, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente, een gebruiksvergoeding voor elke maand dat het gehuurde in gebruik blijft, en de proceskosten. De kantonrechter heeft ambtshalve de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden getoetst aan de hand van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De huurovereenkomst is aangegaan op 22 januari 1997 en betreft sociale huur met een huurprijs van € 563,99. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partijen tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst, wat ontbinding en ontruiming rechtvaardigt. De kantonrechter heeft ook de artikelen 19.1 en 19.2 van de algemene voorwaarden, die betrekking hebben op buitengerechtelijke incassokosten, als oneerlijk beoordeeld en voornemens om deze te vernietigen. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst is gedeeltelijk toegewezen, en de gedaagde partijen zijn veroordeeld tot ontruiming binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. De beslissing over de huurachterstand is aangehouden, omdat de gedaagde partijen een deelbetaling hebben gedaan, wat invloed heeft op de hoogte van de huurachterstand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11040712 \ CV EXPL 24-2300
Uitspraakdatum: 12 juni 2024
Tussenvonnis in de zaak van:
de stichting
Stichting Ymere
gevestigd te Amsterdam
de eisende partij
gemachtigde: mr. J.J.L. Boudewijn en mr. R.G. Matti
tegen

1.[gedaagde 1]

2. [gedaagde 2]
beiden wonende te [plaats]
de gedaagde partijen
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partijen gedagvaard. Tegen de gedaagde partijen is verstek verleend.

2.De vordering

2.1.
De eisende partij vordert – samengevat –ontbinding en ontruiming van het gehuurde en hoofdelijke veroordeling van de gedaagde partijen tot betaling van de huurachterstand, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente, een gebruiksvergoeding voor iedere maand dat het gehuurde in gebruik blijft, de proceskosten en de nakosten.
2.2.
De eisende partij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de gedaagde partij tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst, welke tekortkoming ontbinding en ontruiming van de huurovereenkomst rechtvaardigt.

3.De beoordeling

Ambtshalve toetsing van de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden:Huurcontract zelfstandige woonruimteen
De Algemene huurvoorwaarden zelfstandige woonruimte 15 december 1992
3.1.
De huurovereenkomst is aangegaan met ingang van 22 januari 1997 en de huurprijs bedraagt nu € 563,99. De kantonrechter constateert dat sprake is van sociale huur.
3.2.
Voordat de kantonrechter een eindoordeel over de vordering kan geven, moet de kantonrechter eerst ambtshalve beoordelen of op de overeenkomst met de gedaagde partij algemene voorwaarden van toepassing zijn en zo ja, of daarin geen bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument, in de zin van artikel 3 van de
Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn), omdat dit gevolgen kan hebben voor (de hoogte van) de vordering. Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
3.3.
De kantonrechter moet in dit verband beoordelen of bedingen, waaraan een consument gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren. In dat geval moet de kantonrechter daar consequenties aan verbinden, met de bedoeling dat de consument erop kan vertrouwen dat de ‘kleine lettertjes’ niet oneerlijk voor hem uitpakken – en dat hij wordt beschermd als hij zijn handtekening heeft gezet onder een overeenkomst waarin oneerlijke bedingen blijken te zijn opgenomen.
3.4.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen. In dat laatste geval heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. [1] Dat geldt voor de gevorderde hoofdsom, maar ook voor bijkomende vorderingen, zoals de gevorderde vergoedingen voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten of rente.
3.5.
Samenvattend moet de kantonrechter in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
Huurprijswijzigingsbeding
3.6.
Artikel 4.1 van de huurovereenkomst betreft een huurprijswijzigingsbeding. Omdat het beding verwijst naar de wettelijke regels het wijzigen van de huurprijs, is de kantonrechter van oordeel dat voornoemd beding als niet oneerlijk kan worden beschouwd.
Servicekostenbeding
3.7.
Artikel 4.3 van de huurovereenkomst betreft een servicekostenbeding. Omdat de eisende partij op grond van het beding slechts de werkelijke servicekosten in rekening kan brengen, is de kantonrechter van oordeel dat voornoemd artikel niet als oneerlijk kan worden beschouwd.
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
3.8.
De eisende partij maakt aanspraak op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. In artikel 19 van de algemene voorwaarden is daarover een beding opgenomen en luidt als volgt:

1. Indien huurder in gebreke blijft met de nakoming van enige verplichting, welke ingevolge de wet en/of huurcontract op hem rust en daardoor door verhuurster gerechtelijke en/of buitengerechtelijke maatregelen moeten worden genomen, zijn alle daaruit voortvloeiende kosten voor rekening van huurder.
2. De ingevolge dit artikel door huurder aan verhuurster te betalen buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd op het moment dat verhuurster haar vordering op huurder uit handen geeft en wordt berekend naar het op dat moment geldende tarief, vermeerderd met het geldend BTW-percentage van de uit handen gegeven vordering.”
3.9.
De algemene voorwaarden moeten worden getoetst aan de hand van de wet- en regelgeving die gold op het moment waarop de overeenkomst is gesloten. Op 21 januari 1997 was op een vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten artikel 6:96 lid 2 BW en het Rapport Voorwerk II van toepassing. Op grond van het Rapport Voorwerk II wordt aan de hand van vaste tarieven op basis van het geldende liquidatietarief een bedrag toegewezen. Er is dus sprake van gelimiteerde kosten. Artikel 19.1 en 19.2 van de algemene voorwaarden verwijzen echter niet naar artikel 6:96 lid 2 BW en het Rapport Voorwerk II. Het biedt de eisende partij de mogelijkheid om ongelimiteerd kosten in rekening te brengen bij de consument indien er als gevolg van het verzuim maatregelen moeten worden genomen. Daarmee verstoort dit beding het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument en is sprake van een oneerlijk beding. Ook is onduidelijk wat wordt bedoeld met het ‘
op dat moment geldende tarief’. Er wordt dus onvoldoende aansluiting gezocht bij de wettelijke regeling en het Rapport Voorwerk II.
3.10.
Artikel 19.1 van de algemene voorwaarden ziet ook op de proceskosten. Voor zover de eisende partij op grond van dit beding aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk.
Gevolgen van deze toetsing
3.11.
De kantonrechter is voornemens om de artikelen 19.1 en 19.2, voor zover die zien op buitengerechtelijke incassokosten, te vernietigen vanwege het oneerlijke karakter. Alvorens daartoe over te gaan, wordt de eisende partij in de gelegenheid gesteld zich bij akte over dat voornemen en de eventuele gevolgen voor de vordering uit te laten.
3.12.
Alhoewel het proceskostenbeding oneerlijk is, heeft dit geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van artikel 237 in samenhang met artikel 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ertoe gehouden is om de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief.
Huurachterstand
3.13.
De gedaagde partijen moeten de huurachterstand betalen. De beslissing hierover wordt echter aangehouden, omdat de gedaagde partijen een deelbetaling hebben gedaan en deze op grond van artikel 6:44 BW eerst in mindering strekt van de kosten en de verschuldigdheid van de kosten nog niet vaststaat gelet op het voorgaande, zodat ook de hoogte van de huurachterstand nog niet kan worden vastgesteld.
Ontbinding, ontruiming, rente en gebruiksvergoeding
3.14.
De vordering wordt voor het overige toegewezen, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Daarbij is van belang dat sprake is van een huurachterstand van meer dan drie maanden.
3.15.
Gelet op de ingrijpende gevolgen voor de gedaagde partij wordt de ontruimingstermijn gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Conclusie
3.16.
De vordering wordt gedeeltelijk toegewezen. De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voorshands uitgesproken oordeel omtrent de oneerlijkheid van de hiervoor genoemde bedingen en de gevolgen daarvan.
3.17.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst;
4.2.
veroordeelt de gedaagde partijen om het perceel aan het adres Van [adres] [plaats] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken (voor zover deze laatste niet het eigendom van de eisende partij zijn);
4.3.
veroordeelt de gedaagde partijen om aan de eisende partij te betalen een bedrag van € 563,99 per maand, voor iedere maand, of gedeelte daarvan, dat de gedaagde partij het gehuurde na 31 maart 2024 in gebruik houdt;
4.4.
verklaart de veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
verwijst de zaak naar de rol van
10 juli 2024om 10.00 uur om de eisende partij in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over het voorshands uitgesproken oordeel zoals hiervoor is overwogen;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Dat volgt uit arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) en 8 december 2022 (ECLI:EU:C:2022:971).