ECLI:NL:RBNHO:2024:6013

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
10836434 \ CV EXPL 23-8105
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de algemene voorwaarden in een huurovereenkomst met betrekking tot buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 12 juni 2024 een verstekvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiser] B.V., en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, vertegenwoordigd door gerechtsdeurwaarders L.V. Snijder en H.J. Boswinkel, heeft een vordering ingesteld met betrekking tot huurachterstand en de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 24 januari 2024 de eisende partij de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de oneerlijkheid van bepaalde bedingen in de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst. De eisende partij stelde dat de bedingen niet als oneerlijk moesten worden aangemerkt, omdat zij zich altijd op de wettelijke regeling had beroepen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de bepalingen in de huurovereenkomst het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen aanzienlijk verstoren, waardoor de gevorderde wettelijke vergoeding niet kan worden toegewezen. De kantonrechter heeft de artikelen van de algemene voorwaarden die betrekking hebben op de buitengerechtelijke incassokosten vernietigd en de vordering tot vergoeding van de verschenen rente afgewezen, omdat de renteberekening niet inzichtelijk was gemaakt. Uiteindelijk is de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 3.698,73 aan achterstallige huurpenningen, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.P.E. Oomens en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10836434 \ CV EXPL 23-8105
Uitspraakdatum: 12 juni 2024
Verstekvonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.
gevestigd te [plaats 1]
de eisende partij
gemachtigde: gerechtsdeurwaarders L.V. Snijder en H.J. Boswinkel
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 2]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 24 januari 2024 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over het voorshands uitgesproken oordeel over de oneerlijkheid van bepaalde bedingen in de van toepassing zijnde algemene voorwaarden. [1] Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft de eisende partij een akte ingediend.

2.De verdere beoordeling

Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
2.1.
De eisende partij heeft gesteld dat de bedingen ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten niet als oneerlijk moeten worden aangemerkt, omdat telkens aansluiting is gezocht bij de wettelijke regeling. Omdat de eisende partij zich altijd op de wettelijke bepalingen heeft beroepen en deze altijd volgens vaste rechtspraak werden toegewezen, mocht de eisende partij erop vertrouwen dat de wettelijke bepalingen zwaarder wegen dan haar algemene voorwaarden en dat de huurder door de wettelijke bepalingen voldoende beschermd is tegen onredelijke (incasso)kosten, aldus de eisende partij. Verder heeft de eisende partij gesteld dat als de bedingen worden vernietigd, de gevolgen voor haar groot zijn. Als de buitengerechtelijke kosten niet meer op de schuldenaar verhaald kunnen worden, zal dat er volgens de eisende partij namelijk toe kunnen leiden dat er geen betalingsregelingen meer worden afgesproken en eerder tot ontruiming zal moeten worden overgegaan. Bovendien zou wijziging van de algemene voorwaarden een enorme operatie zijn. Dit kan volgens de eisende partij niet de bedoeling zijn van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn).
2.2.
De kantonrechter volgt deze stellingen niet. Dat de eisende partij zich in de praktijk niet beroept op de bepalingen in de algemene voorwaarden maar alleen aansluiting zoekt bij de wettelijke bepalingen is niet relevant (zie daarvoor ook rechtsoverweging 3.3 van het tussenvonnis). Het gaat erom dat de eisende partij op grond van de bepalingen in de huurovereenkomst de mogelijkheid heeft meer kosten en rente (dan wettelijk toegestaan) in rekening te brengen en dat de bepalingen het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen aanzienlijk kan verstoren. In zo’n geval bestaat er daarom geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. Verder werd in eerdere procedures nog niet ambtshalve getoetst of sprake was van oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden. Dat, zoals de eisende partij heeft gesteld, volgens vaste rechtspraak de buitengerechtelijke incassokosten eerder wel werden toegewezen is dan ook op grond van het voorgaande goed mogelijk, omdat die toets vermoedelijk niet is uitgevoerd. De eisende partij kan daar geen rechten aan ontlenen. Inmiddels worden de algemene voorwaarden wel ambtshalve getoetst in consumentenzaken; zo ook in de onderhavige procedure. Dat de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten in de ogen van de eisende partij leidt tot een onredelijke schadepost en wijziging van de algemene voorwaarden een enorme operatie is, is – wat daar verder ook van zij – ook niet relevant voor de beoordeling of sprake is van een oneerlijk beding (zie rechtsoverweging 3.3 van het tussenvonnis). In de toelichting van de eisende partij ziet de kantonrechter dan ook geen aanleiding voor een ander oordeel over de oneerlijkheid van genoemde bedingen dan in het tussenvonnis.
2.3.
De kantonrechter blijft daarom bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Gelet op het voorgaande vernietigt de kantonrechter de artikelen 25.2 en 11.2 van de algemene voorwaarden voor zover deze betrekking hebben op de buitengerechtelijke incassokosten. Als gevolg daarvan worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
Huurachterstand en rente
2.4.
De vordering tot vergoeding van de verschenen rente zal worden afgewezen. De renteberekening is niet inzichtelijk gemaakt, zodat, mede gelet op de deelbetalingen van de gedaagde partij, onvoldoende duidelijk is of de eisende partij van een juist bedrag aan hoofdsom is uitgegaan. De rente zal over de (restant)hoofdsom worden toegewezen vanaf 6 december 2023.
2.5.
De gedaagde partij heeft een bedrag van in totaal € 1.232,91 betaald. Deze deelbetaling strekt, gelet op het bepaalde in artikel 6:44 BW en wat hiervoor is overwogen, in mindering op de huurachterstand. Dit maakt dat een bedrag van € 3.698,73‬ (€ 4.931,64 - € 1.232,91) aan achterstallige huurpenningen zal worden toegewezen
Conclusie en proceskosten
2.6.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor het nemen van de akte blijven voor de eisende partij omdat het aan haar te wijten was dat het nodig was om deze te nemen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij om aan de eisende partij te betalen een bedrag van € 3.698,73 aan achterstallige huurpenningen (tot en met november 2023), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 december 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de eisende partij begroot op:
€ 129,14 wegens dagvaardingskosten,
€ 487,00 wegens griffierecht en
€ 238,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte (ROZ 20 maart 2017)