ECLI:NL:RBNHO:2024:599
Rechtbank Noord-Holland
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Huurrecht en medehuurderschap: verplichtingen van de huurder tijdens rechtsgang
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de stichting Pré Wonen de eisende partij tegen een gedaagde die in een huurgeschil verwikkeld is. De procedure begon met een dagvaarding op 18 augustus 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord op 25 oktober 2023 en een mondelinge behandeling op 9 januari 2024. De gedaagde, die de zoon is van de overleden huurder, heeft een vordering ingesteld op basis van artikel 7:268 BW voor medehuurderschap na het overlijden van zijn vader. Pré Wonen heeft echter een tegenvordering ingesteld voor ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat de gedaagde sinds juli 2022 geen huurbetalingen heeft verricht.
De kantonrechter heeft op 15 maart 2023 de vordering van de gedaagde tot medehuurderschap afgewezen en de tegenvordering van Pré Wonen toegewezen. De gedaagde is in hoger beroep gegaan, maar de rechter oordeelt dat het feit dat er nog geen onherroepelijke beslissing is genomen over het medehuurderschap, de gedaagde niet vrijstelt van zijn verplichting om huur te betalen. De rechter stelt vast dat de gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in zijn betalingsverplichtingen, wat ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming rechtvaardigt.
De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en buitengerechtelijke kosten, en heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis. De rechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van Pré Wonen toegewezen. Het vonnis is uitgesproken op 24 januari 2024 door mr. E. Kanninga-Jonker.