ECLI:NL:RBNHO:2024:5895

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
10842380 CV EXPL 23-4129
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake oneerlijk beding in huurovereenkomst en huurachterstand

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, is op 6 juni 2024 een eindvonnis uitgesproken in de zaak tussen Stichting Wooncompagnie, h.o.d.n. Bouwcompagnie, Wooncompagnie en Blokcompagnie (eisende partij) en een niet verschenen gedaagde partij. De zaak betreft een geschil over de oneerlijkheid van een beding in de huurovereenkomst en de vordering van de eisende partij tot betaling van achterstallige huurpenningen.

De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 15 februari 2024 geoordeeld dat de eisende partij zich moest uitlaten over de oneerlijkheid van een beding in de huurovereenkomst. In de akte die op 14 maart 2024 is ingediend, heeft de eisende partij betoogd dat de buitengerechtelijke incassokosten en rente onder de wettelijke regeling vallen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat als een contractueel beding als oneerlijk wordt aangemerkt, dit beding vernietigd moet worden, ongeacht de wettelijke bepalingen die de eisende partij aanvoert.

De kantonrechter heeft verder vastgesteld dat artikel 2.4 van de huurovereenkomst terecht is getoetst aan de wet- en regelgeving die gold op het moment van de overeenkomst, en heeft dit beding vernietigd voor zover het betrekking heeft op buitengerechtelijke incasso- en administratiekosten. De gevorderde huurachterstand van € 2.177,82 is toegewezen, terwijl de gevorderde vervallen rente is afgewezen wegens gebrek aan duidelijkheid over de berekening.

De gedaagde partij is in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M.P.E. Oomens in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10842380 \ CV EXPL 23-4129
Uitspraakdatum: 6 juni 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Stichting Wooncompagnie, h.o.d.n. Bouwcompagnie, Wooncompagnie en Blokcompagnie
te Hoorn NH
de eisende partij
gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 15 februari 2024 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over het voorshands uitgesproken oordeel over de oneerlijkheid van een beding in de huurovereenkomst. Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft de eisende partij op 14 maart 2024 een akte ingediend.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De eisende partij voert in haar akte aan dat zij zich voor wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten (en rente) beroept op de wettelijke regeling. Zoals ook in het tussenvonnis is overwogen (r.o. 3.3.) is dat echter niet relevant. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen, ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak. Dat de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten voor de eisende partij leidt tot een onredelijke schadepost en wijziging van de algemene voorwaarden een enorme operatie is, zoals de eisende partij verder nog aanvoert in haar akte, is ook niet relevant voor de beoordeling of sprake is van een oneerlijk beding (zie r.o. 3.2. van het tussenvonnis).
2.2.
De eisende partij voert in haar akte terecht aan dat de kantonrechter artikel 2.4 van de huurovereenkomst had moeten toetsen aan de hand van de wet- en regelgeving die gold op het moment waarop de overeenkomst is gesloten (op 5 november 2012). Dat is echter ook gebeurd. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en artikel 6:96 lid 6 BW zijn immers op 1 juli 2012 in werking getreden, zodat artikel 2.4 van deze huurovereenkomst terecht aan die regels is getoetst. Ook aan dit standpunt van de eisende partij gaat de kantonrechter daarom voorbij.
2.3.
De kantonrechter blijft daarom bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Gelet op het voorgaande vernietigt de kantonrechter artikel 2.4 van de huurovereenkomst voor zover dit betrekking heeft op buitengerechtelijke incasso- en administratiekosten. Als gevolg daarvan worden de gevorderde buitengerechtelijke incasso- administratiekosten afgewezen.
2.4.
De gevorderde huurachterstand tot en met december 2023 bedraagt € 2.177,82 (€ 7.778,76 - € 5.600,94 aan deelbetalingen). Dit bedrag is toewijsbaar.
2.5.
De gevorderde vervallen rente zal worden afgewezen omdat niet duidelijk is over welk bedrag die rente is berekend. Nu de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, hadden de deelbetalingen die de gedaagde partij heeft gedaan op grond van artikel 6:44 BW immers eerst in mindering moeten worden gebracht op de rente en vervolgens op de hoofdsom. Bij gebrek aan een overzicht van de vervallen rente kan niet worden vastgesteld in hoeverre de vervallen wettelijke rente mogelijk reeds is voldaan met de deelbetalingen en over welk deel van de hoofdsom vervolgens nog wettelijke rente verschuldigd was. De kantonrechter ziet daarom aanleiding om de wettelijke rente toe te wijzen vanaf de datum van de dagvaarding.
2.6.
De gedaagde partij wordt overwegend in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor het nemen van de akte blijven voor de eisende partij omdat het aan haar te wijten was dat het nodig was om deze te nemen.

3.De verdere beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij om aan de eisende partij te betalen een bedrag van € 2.177,82 aan achterstallige huurpenningen tot en met december 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 december 2023 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de eisende partij begroot op:
€ 129,85 wegens dagvaardingskosten,
€ 365,00 wegens griffierecht en
€ 204,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter