ECLI:NL:RBNHO:2024:5891

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
C/15/351363 KG RK 24-258
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot onderhandse verkoop van onroerend goed na biedingen ter zitting

Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, een beschikking gegeven in de zaak van de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. tegen meerdere gedaagden en belanghebbenden, waaronder ING Bank N.V. De procedure betreft een verzoek tot verlof voor onderhandse verkoop van een woonboerderij, die onder executie staat vanwege een betalingsachterstand. De bank heeft eerder een executie aangekondigd en een online veiling gepland, maar deze is niet doorgegaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2024 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de heer [naam 1] namens de bank en de heer [naam 3] die een hoger bod wilde uitbrengen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen gunstiger bod is gedaan dan het bod van [naam 2], dat goedgekeurd moet worden. De voorzieningenrechter heeft de verkoop van het onroerend goed goedgekeurd en de gedaagden bevolen om het pand binnen twee weken te ontruimen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKNoord-Holland
Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer / rekestnummer: C/15/351363 / KG RK 24-258
Beschikking van 11 juni 2024
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekende partij,
hierna te noemen: de bank,
advocaat: mr. D.S. van Lith,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
en belanghebbenden:
3. de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
in persoon verschenen,
4. de publiekrechtelijke rechtspersoon
HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDER-KWARTIER,
gevestigd te Heerhugowaard,
niet verschenen,
5. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DRECHTERLAND,
gevestigd te Hoogkarspel,
niet verschenen,
6. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ENKHUIZEN,
niet verschenen,
gevestigd te Enkhuizen,
4. de besloten vennootschap
[naam 2] VASTGOED B.V.,
hierna te noemen: [naam 2] ,
gevestigd te Midwoud,
in persoon verschenen.

1. De procedure

1.1.
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van verlof tot onderhandse verkoop op de voet van artikel 3:268 lid 2 BW van de woonboerderij met schuren, erf, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen aan [adres] te [postcode] [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [kadastraalnummer] (hierna: het pand).
1.2.
Om te komen tot verhaal van haar vordering heeft de bank bij deurwaardersexploot
van 31 januari 2024 de executie van het pand aangezegd. De online executieveiling was gepland op 23 april 2024.
1.3.
Op 15 april 2024 is het verzoekschrift ingekomen dat strekt tot het verkrijgen van verlof tot onderhandse verkoop door de bank.
1.4.
Op 28 mei 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens de bank is de heer [naam 1] verschenen, bijgestaan door mr. R.A.M. Schram, waarnemend voor
mr. Van Lith voornoemd, en [gedaagden] is in persoon verschenen. Daarnaast was de heer
[naam 2] namens [naam 2] aanwezig, alsmede de heer J. Meuleman, advocaat van de ING Bank, en de heer [naam 3] , bieder.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Aan het verzoek heeft de bank ten grondslag gelegd dat er sprake is van een betalingsachterstand en dat een eerdere voorgenomen executie niet is doorgegaan in verband met corona destijds. De ING Bank heeft een procedure tegen [gedaagden] lopen en dringt aan op executie. De bank heeft ook een eigen grond om de executie door te zetten. Zowel de ING Bank als de bank worden beiden volledig vergoed met het bod dat nu ter goedkeuring voorligt.
2.2.
[gedaagden] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe aan dat hij in de procedure tegen de ING Bank in hoger beroep is gegaan. Daar komt bij dat de heer [naam 3] een beter bod wenst uit te brengen. Het (mondelinge) bod van [naam 3] ligt
€ 9.000,- hoger dan het bod dat nu ter goedkeuring voorligt en [gedaagden] zou dan nog drie maanden in het pand mogen verblijven. [gedaagden] heeft jonge kinderen en het is voor [woonplaats] van groot belang dat het bod van [naam 3] door de bank wordt aanvaard en hij minder snel met zijn kinderen op straat komt te staan.

3.De beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de koopovereenkomst met [naam 2] moet worden goedgekeurd. Niet gebleken is dat er een gunstiger aanbod is gedaan.
De voorzieningenrechter legt dit uit.
3.2.
De heer [naam 3] deelde tijdens de zitting mee een bod op het pand te willen doen van € 650.000,- en onder dezelfde condities als die zijn overeengekomen met [naam 2] . Daarop heeft de voorzieningenrechter [naam 2] en [naam 3] in de gelegenheid gesteld een bod uit te brengen. Daarvoor heeft hij de heren [naam 2] en [naam 3] ieder een blanco vel papier gegeven en hen verzocht hun naam en hun bod op dat vel te vermelden. De heer [naam 2] deelde daarop mee graag op de gang even met [naam 3] te willen overleggen. Dat heeft de voorzieningenrechter niet toegestaan.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens geconstateerd dat de heren [naam 2] en [naam 3] in de zittingszaal met elkaar overleg hebben gevoerd en gedurende dit overleg ieder iets op het vel papier hebben geschreven. De beide briefjes zijn vervolgens aan de voorzieningenrechter overhandigd.
3.3.
Op het briefje van [naam 2] stond een kruis. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat hij geen aanvullend bod wil doen. Op het briefje van [naam 3] stond de tekst “bestaande bod” doorgestreept met daaronder een kruis.
De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat [naam 3] niet langer een bod op de woning wenst te doen. Weliswaar heeft [naam 3] tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld (naar aanleiding van de constatering van de voorzieningenrechter dat hij kennelijk geen bod wenst te doen) dat hij wel degelijk bij zijn bod van € 650.000,- wenst te blijven, maar aan die opmerking gaat de voorzieningenrechter voorbij.
3.4.
Uit het gegeven dat (i) [naam 2] en [naam 3] overleg met elkaar hebben gevoerd, (ii) zij tijdens dit overleg de briefjes hebben ingevuld en (iii) [naam 3] de tekst “bestaande bod” heeft doorgestreept en verder slechts een kruis op het vel papier heeft geplaatst, leidt de voorzieningenrechter af dat [naam 3] niet langer een bod wenst te doen. Als [naam 3] iets anders bedoelde, had hij hierover op het ingevulde vel papier duidelijker moeten zijn.
3.5.
Dit betekent dat er geen gunstiger bod is en dat het verzoek van de bank zal worden toegewezen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
bepaalt dat de verkoop van de onroerende zaak, met als kadastrale omschrijving: wonen (agrarisch), erf en tuin, staande en gelegen te [postcode] [woonplaats] , aan [adres] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [kadastraalnummer] , onderhands zal geschieden overeenkomstig de hierbij goedgekeurde koopovereenkomst, waarvan een afschrift aan deze beschikking is gehecht;
4.2.
veroordeelt [gedaagden] en de zijnen om de hiervoor onder 4.1 genoemde onroerende zaak binnen twee weken na de betekening van deze beschikking te ontruimen, een en ander niet eerder dan op het moment van inschrijving als bedoeld in artikel 3:89 BW;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.
LK/JG