ECLI:NL:RBNHO:2024:5813

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
15.340696.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak impliciet primair ten laste gelegde moord en bewezenverklaring impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord en doodslag op zijn echtgenote. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor het bestanddeel 'voorbedachte raad'. De verdachte had zijn echtgenote op 22 december 2023 in Tuitjenhorn gewurgd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot een lagere straf. De officier van justitie had een gevangenisstraf van tien jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaar op, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en psychische toestand. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, die volledig zal worden uitgezeten in de penitentiaire inrichting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.340696.23
Uitspraakdatum: 14 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 mei 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.E.M. van Loon, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 december 2023 te Tuitjenhorn, gemeente Schagen, althans in Nederland [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] te verwurgen en/of te smoren en/of op enige wijze de ademhaling te belemmeren.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor het bestanddeel ‘voorbedachte raad’, en tot bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is voor het bestanddeel ‘voorbedachte raad’, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van moord, wat impliciet primair ten laste is gelegd. Ten aanzien van het bewijs van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht door haar te wurgen.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als moord (het impliciet primair tenlastegelegde) of als doodslag (het impliciet subsidiair tenlastegelegde).
3.3.1
Vrijspraak moord (het impliciet primair tenlastegelegde)Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Zoals ook door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsman is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het ten laste gelegde bestanddeel ‘voorbedachte raad’. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Een aanwijzing in het dossier voor een genomen besluit, is een afscheidsbrief in een notitie op de telefoon van de verdachte. Deze notitie is voor het laatst bijgewerkt op de avond van het tenlastegelegde. Hierin heeft de verdachte onder andere geschreven dat hij afscheid neemt van iedereen en [voornaam], het slachtoffer, met zich meeneemt. Ter terechtzitting van 31 mei 2024 heeft de verdachte verklaard dat hij deze zin niet heeft geschreven voordat, maar nadat hij het slachtoffer had gewurgd. Hoewel uit de woordkeuze in deze zin lijkt te volgen dat het doden van het slachtoffer op het moment van het schrijven ervan nog niet heeft plaatsgevonden, kan de rechtbank op grond van de stukken in het dossier niet uitsluiten dat het is gegaan zoals de verdachte heeft verklaard. Daarom kan de afscheidsbrief niet als bewijs voor ‘voorbedachte raad’ dienen. Ook overigens bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs voor ‘voorbedachte raad’ en daarmee voor moord. De verdachte wordt hiervan dan ook vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden voor het impliciet subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag. Daarbij zal zij, nu de verdachte het feit heeft bekend en door of namens hem voor dat feit geen vrijspraak is bepleit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan tot een bewezenverklaring is gekomen, namelijk:
  • de bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 31 mei 2024 heeft afgelegd;
  • een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 2] van 23 december 2023 (dossierpagina’s 43 e.v.);
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een deskundigenrapport van arts en forensisch patholoog [naam 1] , van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 maart 2024 (los in het dossier).
Het hiervoor genoemde proces-verbaal is in de wettelijke vorm opgemaakt door een persoon die daartoe bevoegd is en voldoet ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het (impliciet subsidiair) ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 december 2023 te Tuitjenhorn [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] te verwurgen.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij heeft de raadsman erop gewezen dat de verdachte blijkens de inhoud van het Pro Justitia rapport van 3 mei 2024 door de psycholoog verminderd toerekeningsvatbaar is bevonden. Daarnaast heeft de raadsman erop gewezen dat een reële mogelijkheid bestaat dat de verdachte, op dit moment 71 jaar oud, nooit meer zal terugkomen in de maatschappij en een normale dag met zijn dochter en kleindochter zal hebben als aan hem een langdurige gevangenisstraf zou worden opgelegd. Gelet op het voorgaande, heeft de raadsman verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn echtgenote. De verdachte heeft het slachtoffer op de avond van 22 december 2023 gewurgd, nadat zij hem had verteld dat zij niet langer van hem hield en dat zij de relatie die zij met een andere man had niet wilde beëindigen. Door zijn echtgenote te doden heeft de verdachte haar het meest fundamentele recht van de mens, het recht op leven, ontnomen. Dat heeft hij gedaan in de slaapkamer van hun woning, een plek waar zij veilig zou moeten zijn. De verdachte heeft met zijn handelen een onomkeerbaar verlies teweeggebracht en een onbeschrijflijk groot leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting namens de dochter van het slachtoffer en de verdachte en door een broer en een zus van het slachtoffer zijn voorgelezen, blijkt dat het gemis en het verdriet enorm zijn en veel pijn doen. Namens de dochter van het slachtoffer en de verdachte is naar voren gebracht dat zij ziet dat de verdachte worstelt en veel verdriet en spijt heeft. De verdachte zal moeten leren leven met het besef dat hij verantwoordelijk is voor de dood van zijn echtgenote en de moeder van zijn dochter.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het psychologisch rapport Pro Justitia van 3 mei 2024, opgesteld door J.P. Echeverri-Montana, onder supervisie van R. Brandsma. Dit rapport houdt zakelijk weergegeven het volgende in.
De verdachte heeft een psychische stoornis in de vorm van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en narcistische trekken. De persoonlijkheidsstoornis en daarbij horende emotionele beperkingen waren in de periode voor en tijdens het tenlastegelegde aanwezig en hebben de gedragskeuzen en de gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Als gevolg van de persoonlijkheidsstoornis was de verdachte beperkt in staat om zijn denken, voelen en gedrag aan te passen aan de ontstane situatie, waarin het slachtoffer een nieuwe relatie had en de relatie met de verdachte wilde verbreken. De nieuwe relatie van het slachtoffer, de door de verdachte gevoelde afwijzing door het slachtoffer en de dreigende verlating brachten de door de verdachte ervaren stabiliteit in zijn leven in ernstig gevaar. Door zijn beperkte copingvaardigheden kon de verdachte zijn heftige emoties onvoldoende reguleren en verminderen. De eerdere vermijdingspatronen waaraan de verdachte gewend was, konden niet worden voortgezet. Dit leidde tot een emotionele overspoeling en gekrenkte woede bij de verdachte. Het lijkt erop dat het overwegen en onderzoeken van alternatief gedrag voor de verdachte hierdoor onvoldoende mogelijk was. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Een verplichte behandeling van de psychische stoornis in strafrechtelijk kader wordt niet geadviseerd, gelet op het lage recidiverisico, de (relatief) hoge leeftijd van de verdachte en het feit dat de verdachte niet open staat voor behandelinterventies.
De rechtbank kan zich met de conclusies van dit rapport verenigen en neemt deze over. De rechtbank acht de verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar voor het bewezenverklaarde.
Verder heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport van 24 mei 2024, opgesteld door [naam 3] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. De reclassering schat het recidiverisico in als laag. Gelet daarop wordt op dit moment geen behandelinterventie geadviseerd.
De op te leggen straf
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het feit niet kan worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf.
Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. Wel ziet de rechtbank in de jurisprudentie dat doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de acht en twaalf jaren, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van het voorarrest, aan de verdachte moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het volgende wetsartikel is van toepassing:
287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte impliciet primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
acht (8) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Ramondt, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2024.