6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn echtgenote. De verdachte heeft het slachtoffer op de avond van 22 december 2023 gewurgd, nadat zij hem had verteld dat zij niet langer van hem hield en dat zij de relatie die zij met een andere man had niet wilde beëindigen. Door zijn echtgenote te doden heeft de verdachte haar het meest fundamentele recht van de mens, het recht op leven, ontnomen. Dat heeft hij gedaan in de slaapkamer van hun woning, een plek waar zij veilig zou moeten zijn. De verdachte heeft met zijn handelen een onomkeerbaar verlies teweeggebracht en een onbeschrijflijk groot leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting namens de dochter van het slachtoffer en de verdachte en door een broer en een zus van het slachtoffer zijn voorgelezen, blijkt dat het gemis en het verdriet enorm zijn en veel pijn doen. Namens de dochter van het slachtoffer en de verdachte is naar voren gebracht dat zij ziet dat de verdachte worstelt en veel verdriet en spijt heeft. De verdachte zal moeten leren leven met het besef dat hij verantwoordelijk is voor de dood van zijn echtgenote en de moeder van zijn dochter.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het psychologisch rapport Pro Justitia van 3 mei 2024, opgesteld door J.P. Echeverri-Montana, onder supervisie van R. Brandsma. Dit rapport houdt zakelijk weergegeven het volgende in.
De verdachte heeft een psychische stoornis in de vorm van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en narcistische trekken. De persoonlijkheidsstoornis en daarbij horende emotionele beperkingen waren in de periode voor en tijdens het tenlastegelegde aanwezig en hebben de gedragskeuzen en de gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Als gevolg van de persoonlijkheidsstoornis was de verdachte beperkt in staat om zijn denken, voelen en gedrag aan te passen aan de ontstane situatie, waarin het slachtoffer een nieuwe relatie had en de relatie met de verdachte wilde verbreken. De nieuwe relatie van het slachtoffer, de door de verdachte gevoelde afwijzing door het slachtoffer en de dreigende verlating brachten de door de verdachte ervaren stabiliteit in zijn leven in ernstig gevaar. Door zijn beperkte copingvaardigheden kon de verdachte zijn heftige emoties onvoldoende reguleren en verminderen. De eerdere vermijdingspatronen waaraan de verdachte gewend was, konden niet worden voortgezet. Dit leidde tot een emotionele overspoeling en gekrenkte woede bij de verdachte. Het lijkt erop dat het overwegen en onderzoeken van alternatief gedrag voor de verdachte hierdoor onvoldoende mogelijk was. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Een verplichte behandeling van de psychische stoornis in strafrechtelijk kader wordt niet geadviseerd, gelet op het lage recidiverisico, de (relatief) hoge leeftijd van de verdachte en het feit dat de verdachte niet open staat voor behandelinterventies.
De rechtbank kan zich met de conclusies van dit rapport verenigen en neemt deze over. De rechtbank acht de verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar voor het bewezenverklaarde.
Verder heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport van 24 mei 2024, opgesteld door [naam 3] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. De reclassering schat het recidiverisico in als laag. Gelet daarop wordt op dit moment geen behandelinterventie geadviseerd.
De op te leggen straf
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het feit niet kan worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf.
Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. Wel ziet de rechtbank in de jurisprudentie dat doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de acht en twaalf jaren, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van het voorarrest, aan de verdachte moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.