6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Dit gebeurde bij het slachtoffer thuis toen zij zich in een zeer kwetsbare positie bevond. Hoewel de seks aanvankelijk met wederzijdse instemming was, sloeg het gedrag van de verdachte op enig moment volledig om. Hij werd dominant, bedreigend en gewelddadig en had geen enkel oog meer voor het slachtoffer. Het slachtoffer lag op dat moment al met haar handen op haar rug vastgebonden met spanbanden, waardoor zij weerloos was. Hij heeft haar toen anaal, oraal en vaginaal verkracht, terwijl het slachtoffer hem meerdere keren vroeg te stoppen. De verdachte heeft daaraan geen gehoor gegeven. Ook heeft hij tijdens de verkrachting geweld gebruikt, zoals het dichtknijpen van haar keel en het slaan tegen haar borsten. Daarmee heeft de verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft kennelijk alleen oog gehad voor bevrediging van zijn eigen lustgevoelens.
Bij slachtoffers van verkrachting blijven in het algemeen lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid bestaan. Dat ook voor het slachtoffer in deze zaak de verkrachting een zeer ingrijpende gebeurtenis is geweest, blijkt uit de namens haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
Strafrechtelijk verleden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder, namelijk in 2018, voor onder meer een ernstig zedendelict (verkrachting, meermalen gepleegd) onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straf van 7 jaren is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting. Hierin betrekt de rechtbank ook dat de verdachte het onderhavige delict heeft gepleegd ten tijde van zijn penitentiair programma in het kader van de terugkeer naar de maatschappij na zijn vorige detentie.
Ambulante Pro Justitia rapportages
De verdachte is in februari 2023 ambulant onderzocht door F.S. van Huis (GZ-psycholoog) en door F. Verstraeten (psychiater). Beide deskundigen konden, mede gelet op de onderzoekshouding van de verdachte, geen conclusies trekken op het gebied van diagnostiek en dus ook geen uitspraak doen over een mogelijke doorwerking en de kans op recidive. Beide deskundigen hebben overwogen te adviseren om de verdachte opnieuw (na een eerdere observatie in 2018) te laten observeren in het PBC, maar betwijfelden ook of dit meer informatie zou opleveren.
Rapportage Pieter Baan Centrum
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 2 mei 2023 overwogen dat zij meer informatie over de geestesgesteldheid van de verdachte noodzakelijk vond, waarna de verdachte in het PBC is geobserveerd. Naar aanleiding hiervan hebben de deskundigen verbonden aan het PBC, M. de Klerk (GZ-psycholoog) en M. Fluit (psychiater), een Pro Justitia-rapportage uitgebracht. Dit rapport houdt als conclusie onder meer het volgende in:
Betrokkene verleent tijdens het huidige onderzoek wel toestemming aan de medische dienst om informatie over hem te verstrekken ten behoeve van het onderzoek, maar niet aan de inrichtingspsychiater en inrichtingspsycholoog of andere personen met betrekking tot eventuele begeleiding en behandeling gedurende detentie de afgelopen jaren. Het is daarmee onbekend of en welke begeleiding en/of behandeling betrokkene gedurende de afgelopen jaren heeft gehad. Betrokkene geeft uit zichzelf nauwelijks informatie of inzicht in zijn doen en laten. Ook ontkent hij veel aantijgingen of bagatelliseert die. Hij is vaardig in het wegmaken van negatieve zaken en probleemgebieden. Betrokkene geeft daardoor al met al weinig informatie of inzicht in zijn doen en laten. Dit wordt mede bepaald door zijn beperkingen in reflectie op zijn psychisch (cognitief en affectief) functioneren en omdat hij heeft weinig zicht op dit onvermogen. Dit maakt onderdeel uit van zijn psychopathologie en bepaalt mede zijn beperkte medewerking.Betrokkene is tweemaal eerder pro Justitia onderzocht: in 2018 klinisch door het PBC vanwege het vorig delict en begin 2023 multidisciplinair ambulant in verband met het huidige ten laste gelegde. Op basis van de voorgaande onderzoeken, de toegenomen informatie over zijn levensloop en het huidige onderzoek in het PBC is het, ondanks de hierboven beschreven beperkingen toch mogelijk te komen tot een nadere diagnostische beschouwing.
Betrokkene heeft in de afgelopen jaren in diverse pro Justitia rapporten in de kern weinig zicht op zichzelf gegeven. Betrokkene stelt zich in de onderzoeken denigrerend, devaluerend en hautain op richting diverse onderzoekers en voorkomt mede hierdoor en door externaliserende uitspraken dat de rapporteurs dit disfunctioneren met hem kunnen bespreken. Voorts bestaat het disfunctioneren hieruit dat betrokkene zich bedreigend, surveillerend en vasthoudend opstelt in relaties waarbij hij de grenzen overschrijdt van zijn partners. Onderzoekers hebben op grond hiervan (de eerdere pro Justitia onderzoeken, het strafdossier en aanvullende informatie uit het milieuonderzoek) in voldoende mate kunnen vaststellen dat er sprake is van psychopathologie.Bij betrokkene wordt door onderzoekers een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken vastgesteld. Er is een gebrek aan zelfreflectieve emoties zoals berouw, schuld of schaamte, hij lijkt met name gericht op zichzelf (egocentrisch). Betrokkene legt de verantwoordelijkheid voor zijn grensoverschrijdend gedrag buiten zichzelf. Hierin valt op dat betrokkene een denigrerende houding naar de ander inneemt. De genoemde kenmerkenvormen een rode draad in het onderzoek en zijn structureel van aard in zijn leven. Deze kenmerken passen bij een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er sprake van antisociale persoonlijkheidstrekken, zoals eerdere geweldpleging, gebrek aan berouw en schuldgevoel, echter deze bereiken niet het niveau van een eigenstandige antisociale persoonlijkheidsstoornis en zijn meer passend bij en vormen een onderdeel van de narcistische persoonlijkheidsstoornis.Betrokkene ontkent problemen op seksueel gebied of parafilieën. Promiscuïteit ontkent hij niet. Enkele bedpartners van betrokkene vertellen over zijn voorkeur voor bondage, waarbij betrokkene de dominante rol heeft en waarbij sprake is van wederzijdse instemming. Echter maken ook meerdere bedpartners van betrokkene melding van angst voor betrokkene en dat zij door hem zijn gedwongen tot het ondergaan of plegen van seksuele handelingen. Gelet op de eerdere veroordeling, de huidige verdenking van verkrachting, de meldingen van bedpartners van betrokkene over seksueel grensoverschrijdend gedrag en de gewelddadige (verkrachtings-)porno op zijn USB-stick, sluiten onderzoekers niet uit dat er sprake is vanseksuele deviantie, mogelijk zelfs seksueel sadisme. De beschreven handelingen van betrokkene neigen naar psychopathisch predatorisch gedrag, waarbij het hem dan vooral gaat om macht en controle. Dit onderwerp kan vanwege het gebrek aan openheid van betrokkene niet onderzocht worden, terwijl de forensische relevantie van (in)zicht in/op dit domein groot is.
De gediagnosticeerde narcistische persoonlijkheidsstoornis betreft een duurzaam patroon van (interpersoonlijk) disfunctioneren en was dan ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.Door gebrek aan essentiële informatie over en medewerking van betrokkene is er, als gezegd, slechts weinig zicht gekomen op de invloed van de psychische stoornis ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen, en kunnen onderzoekers niet bepalen of en in welke mate de stoornis heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. In het verlengde hiervan is het niet mogelijk om tot een beoordeling te komen van het eventueel psychopathologisch bepaaldrecidiverisico. Onderzoekers realiseren zich dat betrokkene eerder werd veroordeeld, maar er is geen zicht verkregen op de achtergrond van dat feit. Het huidige ten laste gelegde is omwille van een aantal aspecten niet geheel vergelijkbaar met het eerdere delict. Zo is de huidige aangeefster in tegenstelling tot het vorige delict immers een bekende.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen het PBC-rapport nader toegelicht en gepersisteerd bij de daarin opgenomen conclusie.
De rechtbank leidt uit het PBC-rapport af dat de verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde verkrachting leed aan een psychische stoornis. Hoewel de deskundigen niet tot een advies komen over het al dan niet toerekenen, gaat de rechtbank er met de officier van justitie in het voordeel van de verdachte van uit dat de stoornis van de verdachte zijn keuzes en gedragingen op zodanige wijze heeft beïnvloed, dat het bewezenverklaarde feit hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Rapportage reclassering
Op 13 maart 2024 heeft [naam 3] (reclasseringsmedewerker bij Reclassering Nederland) aanvullend gerapporteerd. In dit rapport deelt de reclassering mede dat indien bewezen, er sprake is van het plegen van een ernstig feit en mogelijk TBS-waardig delict. De reclassering ziet op basis van de beschikbare dossierstukken een ernstig gevaarsrisico, indien de verdachte na een gevangenisstraf zonder voorwaarden én zonder enige vorm van behandeling, terugkeert in de samenleving. Eerder strafrechtelijk ingrijpen met een straf zonder voorwaarden heeft niet kunnen voorkomen dat de verdachte nogmaals met justitie in aanraking is gekomen in verband met een nieuwe ten laste gelegde verkrachting.
Er is volgens de reclassering sprake van een zorgwekkende combinatie van complexe en ernstige problematiek. De inschatting van de reclassering is dat er sprake dient te zijn van langdurige klinische behandeling om tot nadere diagnostiek en een gedragsverandering te komen en de recidive risico’s in te perken. Gelet op de bevindingen van het NIFP, de bevindingen van het PBC en het eigen onderzoek van de reclassering, het verloop van de detentiefasering (penitentiair programma) in combinatie en het daarbij horende reclasseringstoezicht acht de reclassering een toezicht en behandeling binnen een regulier juridisch kader niet haalbaar. De reclassering ziet geen mogelijkheden voor een regulier toezicht en dito forensische klinische behandeling om te werken aan een afname van het hoge recidiverisico en gevaarrisico. Alle juridische kaders waarbij sprake is van voorwaarden, beschouwt de reclassering dus als niet haalbaar omdat het risico op het onttrekken aan deze voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De reclassering kan in bovengenoemd kader geen verantwoordelijkheid nemen voor het risicomanagement.
Ter terechtzitting heeft [naam 3] het rapport nader toegelicht en nogmaals benadrukt dat een langdurige behandeling van de verdachte niet binnen het reguliere kader geboden kan worden. De enige mogelijkheid daartoe ziet zij in het kader van TBS met verpleging van overheidswege.
De op te leggen straf
De ernst van het feit, in combinatie met de eerdere veroordeling voor verkrachting, laat geen andere straf toe dan een langdurige gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van die straf gaat de rechtbank er in het voordeel van de verdachte van uit dat het bewezenverklaarde feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de na te noemen maatregel die ook vrijheidsbeneming met zich brengt. Dit brengt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden.
De op te leggen maatregel: TBS met dwangverpleging
De rechtbank acht het, gelet op wat is overwogen over de persoon van de verdachte, noodzakelijk om naast de op te leggen gevangenisstraf een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De criteria voor de oplegging van een tbs-maatregel zijn:
een door de rechter vastgestelde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het delict;
er is sprake van één van de misdrijven als bedoeld in artikel 37a lid 1 onder 2 van het Wetboek van strafrecht;
de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel (het gevaarcriterium);
er zijn twee gedragskundige rapportages van verschillende disciplines — waaronder een psychiater — opgemaakt binnen een jaar voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting.
Met betrekking tot het eerste criterium overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte is onderzocht door de deskundigen van het PBC. In het rapport stellen de deskundigen vast dat de verdachte ten tijde van het plegen van het delict een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken had. Deze conclusie maakt de rechtbank tot het hare.
Voorts is voldaan aan de hiervoor genoemde criteria 2 en 3. Er is sprake van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aan het gevaarcriterium is ook voldaan. Dat leidt de rechtbank af uit de delictsgeschiedenis van verdachte, in het bijzonder de in 2018 door hem gepleegde verkrachting in combinatie met de omstandigheid dat de verdachte nu opnieuw voor een gewelddadig zedendelict wordt veroordeeld. Bij de verdachte is voorts complexe persoonlijkheidsproblematiek vastgesteld en de rechtbank acht het van groot belang dat hij hiervoor wordt behandeld voordat hij terugkeert in de maatschappij. Naast de vastgestelde persoonlijkheidsstoornis hebben de deskundigen vanwege het gebrek aan openheid door de verdachte niet kunnen vaststellen of ook sprake is van een parafiele stoornis, terwijl daar wel aanwijzingen voor zijn en – zo rapporteren ook de deskundigen – inzicht op dit onderwerp vanuit een forensisch oogpunt zeer relevant is. Tijdens de op te leggen TBS-maatregel kan dit nader worden onderzocht. Ook de reclassering acht mede gelet op het voorgaande het recidiverisico hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden voor behandeling van de verdachte in een voorwaardelijk kader, zodat enkel een TBS-maatregel met dwangverpleging resteert. Het voorgaande maakt dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist. Ook aan het vierde criterium is dus voldaan.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege passend en geboden, nu de beveiliging van de maatschappij dit vereist. De rechtbank acht het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord dat verdachte onbehandeld zou terugkeren in de maatschappij. Nu de TBS-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten verkrachting, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.