ECLI:NL:RBNHO:2024:5744

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
HAA 24/1956
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak tot sluiting van een bedrijfspand op basis van de Opiumwet na aantreffen van een hennepplantage

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 juni 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker die bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Velsen. De burgemeester had op 29 april 2024 besloten om het bedrijfspand van de verzoeker te sluiten voor de duur van zes maanden, nadat er tijdens een controle een hennepplantage met 1454 hennepplanten was aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, aangezien de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten de grens voor een handelshoeveelheid overschrijdt.

Echter, de voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting onvoldoende heeft gemotiveerd. Er zijn geen aanwijzingen dat er vanuit het pand drugs werden verhandeld of dat er overlast was rondom het pand. De burgemeester heeft enkel algemene overwegingen gegeven over de gevaren van illegale drugshandel zonder specifieke onderbouwing voor dit pand. De voorzieningenrechter wijst erop dat de sluiting van het pand kan leiden tot verdere verloedering en dat er alternatieve maatregelen mogelijk zijn die minder ingrijpend zijn.

Uiteindelijk beslist de voorzieningenrechter om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en schorst het besluit van de burgemeester tot één week na de beslissing op bezwaar. Tevens wordt bepaald dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan de verzoeker moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/1956

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en

de burgemeester van de gemeente Velsen, de burgemeester

(gemachtigde: A. Glastra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker hangende zijn bezwaar tegen het besluit van de burgemeester van 29 april 2024 om het bedrijfspand aan het adres [adres] in [plaats] te sluiten voor de duur van zes maanden.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, vergezeld door zijn echtgenote, en de gemachtigde van de burgemeester.

Overwegingen

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoeker is erfpachter van het pand aan het adres [adres] in [plaats] . Het gaat om een bedrijfspand. Verzoeker had het pand verhuurd en in het pand had de huurder een kringloopwinkel gevestigd. Op 15 april 2024 is door handhavers van de gemeente tijdens een controle in het pand een in werking zijnde hennepplantage met 1454 hennepplanten aangetroffen. Daarbij zijn ook onder meer 90 armaturen, 90 assimilatielampen, 14 aangesloten LED-lampen, 8 koolstoffilters, 14 ventilatoren, 37 groeimiddelen en 1 knipbenodigheden aangetroffen. De handhavers hebben de bevindingen gedeeld met de politie en de zaak is aan hen overgedragen. De bevindingen zijn in een bestuurlijke rapportage van [nummer 2] april 2024 vastgelegd.
3.1.
De burgemeester heeft in het bestreden besluit per direct de sluiting van het bedrijfspand gelast voor de duur van zes maanden. Hij heeft dit gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet omdat in het pand middelen als bedoeld in lijst II van deze wet aanwezig waren.
3.2.
Verzoeker is het niet eens met de last tot sluiting en hij heeft daartegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat hij wil dat het besluit wordt geschorst totdat het besluit op bezwaar is genomen.
Waarover moet de voorzieningenrechter beslissen?
4. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter over het verzoek om schorsing van het besluit tot sluiting van het pand. Zij beoordeelt daarbij of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt zij aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangevoerd, de zogenoemde gronden, of verweerder gelet op de aangetroffen hoeveelheid drugs bevoegd is om tot sluiting van het pand over te gaan. Zo ja, dan beoordeelt zij vervolgens of de sluiting van het pand noodzakelijk is en of de sluiting van het bedrijfspand evenwichtig is.
Is er sprake van spoedeisend belang?
5.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing hiervan onder meer gewezen op de omstandigheid dat de sluiting tot gevolg heeft dat hem de inkomsten uit de verhuur van het pand worden ontnomen. Daarnaast heeft verzoeker er belang bij dat onherstelbare schade aan het pand wordt voorkomen. De naamborden aan de gevel hangen er half af, er worden spullen voor het pand neergelegd en achter het hek bevindt zich afval wat brandgevaarlijk is. Het dak staat vol met water en moet met spoed schoongemaakt worden om lekkage te voorkomen, als daar misschien al geen sprake van is. De potten waar de hennepplanten in stonden zijn niet in beslag genomen en het vocht in het pand kan tot schimmel leiden.
5.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in deze zaak sprake van een spoedeisend belang. Ter zitting is gebleken dat geen van de aanwezigen op de hoogte is van de feitelijke situatie binnen in het pand en de staat waarin het is achtergelaten. Dit is voor verzoeker, als erfpachter van het pand, wel van belang. De toezegging van de gemachtigde van de burgemeester ter zitting dat verzoeker bij calamiteiten, bijvoorbeeld lekkage, altijd onder begeleiding van een medewerker van de gemeente het dak op kan en dat de spullen die in de openbare ruimte bij het pand zijn geplaatst door derden, die kennelijk in de veronderstelling zijn dat de kringloopwinkel nog open is, zullen worden verwijderd, is onvoldoende om het door verzoeker naar voren gebrachte risico op schade te ondervangen. Hiermee wordt het risico op brand door de spullen die onder het hek door zijn geschoven en het risico op schade door (bestaande) lekkage niet weggenomen. Verder draagt het belang van verzoeker om het pand zo snel mogelijk weer te verhuren bij aan het spoedeisend belang. Daarom beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en een belangenafweging of een voorlopige voorziening getroffen moet worden.
Is verweerder bevoegd tot sluiting van het pand?
6.1.
De voorzieningenrechter overweegt in de eerste plaats dat door de gemachtigde van de burgemeester genoegzaam is toegelicht dat het besluit ziet op het gehele pand en niet enkel op huisnummer [nummer 1] . Ondanks de onduidelijkheid over de huisnummers die voor het gehele of slechts een gedeelte van het pand gelden ( [nummer 2] en [nummer 1] ) betreft de sluiting het pand op het perceel als geheel, zoals ook is vermeld met de volledige en juiste kadastrale aanduiding in het besluit.
6.2.
Gelet op de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), is de burgemeester op grond van het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet [1] bevoegd om een lokaal te sluiten, als in dat lokaal een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. Van een handelshoeveelheid drugs wordt gesproken als de aangetroffen hoeveelheid het door het Openbaar Ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik van softdrugs van 5 gram overstijgt (of in het geval van harddrugs 0,5 gram) [2] .
6.3.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was de burgemeester bevoegd het pand op grond van het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet te sluiten. Niet in geschil is dat er 1454 hennepplanten in het pand zijn aangetroffen. Dit is een zeer ruime overschrijding van de grens die hiervoor onder 6.2. is genoemd. De burgemeester mocht gelet hierop ervan uitgaan dat sprake was van een handelshoeveelheid softdrugs in het pand. Verweerder was daarom bevoegd om het bedrijfspand te sluiten. De stelling van verzoeker dat hem niet (volledig) te verwijten valt dat in de gehuurde ruimte een hennepplantage is gestart, kan aan de bevoegdheid om het pand te sluiten niet afdoen. Persoonlijke verwijtbaarheid is gelet op de rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:313), niet vereist.
6.4.
Verder geldt dat in het “Damoclesbeleid Velsen 2021” staat dat meer dan vijf hennepplanten als een handelshoeveelheid softdrugs wordt aangemerkt en dat lokalen en bijbehorende erven, bij het aantreffen van meer dan 20 hennepplanten, bij een eerste constatering worden gesloten voor de duur van zes maanden. De burgemeester heeft dus volgens zijn beleid gehandeld door het bedrijfspand voor de duur van 6 maanden te sluiten.
Noodzaak tot sluiting
7.1.
Verzoeker wijst erop dat in het besluit staat dat met een sluiting de bekendheid van het pand als drugspand wordt weggenomen en de ‘loop’ naar het pand eruit wordt gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken, maar verzoeker betwist dat in dit geval die beoogde effecten worden bereikt. Er zijn volgens verzoeker alternatieve maatregelen mogelijk die minder ingrijpend zijn. Verzoeker stelt dat het pand nu al uit het drugscircuit is. Verder ziet het pand er volgens verzoeker nu meer uit als een drugspand dan als het niet gesloten zou zijn en zal het er over zes maanden nog veel slechter uit zien. Het onkruid rond het pand staat nu al zeer hoog en dat blijft groeien en er zal nog meer graffiti op worden gespoten. Verder zetten mensen nog steeds spullen voor het pand omdat het nog steeds is voorzien van reclameborden van de kringloopwinkel. Wat dit betekent voor de aanblik over zes maanden is volgens verzoeker niet meer te overzien. Achter het hek aan de voorkant van het pand staat een hoeveelheid spullen wat brandgevaarlijk is. Verzoeker wil alles leeg- en opruimen, het pand eerst binnen en buiten gaan opknappen en dan pas weer te huur aanbieden. Dit gaat zeker nog vier maanden tijd in beslag nemen en verzoeker wil heel graag bij het pand kunnen om de energie op zijn naam te zetten en offertes en een bouwtekening te kunnen laten maken. Bovendien is het huurcontract met de huurder al ontbonden, zal verzoeker het pand nooit meer verhuren aan iemand die een kringloopwinkel wil beginnen en heeft verzoeker al een geïnteresseerde nieuwe huurder voor het pand.
7.
7.2.
Volgens de burgemeester is de sluiting noodzakelijk. Er is sprake van een flinke overschrijding van de “geringe hoeveelheid voor eigen gebruik”. Het gaat om een zeer grote hennepplantage, één van de grootste ooit in de gemeente Velsen, die daadwerkelijk in werking was. Uit het gegeven dat het gaat om een handelshoeveelheid volgt dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit op zichzelf levert al een belang bij sluiting op, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een zichtbare sluiting wil de burgemeester richting betrokken drugscriminelen en aan de omgeving een signaal afgeven dat hij optreedt tegen drugscriminaliteit. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar een pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Een naar buiten toe kenbare sluiting is noodzakelijk om dit doel te bereiken. Temeer omdat er in Velsen een drugsprobleem is, waarbij een relatie wordt vermoed tussen drugs en recente incidenten met vuurwerkbommen en schietpartijen. Het pand ligt vlakbij een woonwijk. De bekendheid van het pand als drugspand kan een aantrekkende werking hebben op criminelen, bijvoorbeeld in de vorm van aanslagen en dus consequenties hebben voor de openbare orde en veiligheid. Dit versterkt de noodzaak van de sluiting.
8. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [3] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester ook met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
9.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de noodzaak voor sluiting van het pand onvoldoende heeft gemotiveerd. Er is in het pand softdrugs aangetroffen die de handelshoeveelheid ruimschoots overschrijdt en op grond daarvan mag worden aangenomen dat het pand een rol speelt binnen de keten van drugshandel. Uit het besluit noch de bestuurlijke rapportage blijkt echter dat er vanuit het pand verkoop heeft plaatsgevonden en/of dat er loop van of naar het pand of overlast rondom het pand is geconstateerd. Dit heeft de burgemeester ook niet aan zijn besluit ten grondslag gelegd. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester in het bestreden besluit en met wat de gemachtigde namens hem tijdens de zitting heeft toegelicht slechts algemene overwegingen heeft gegeven over de gevaren van illegale drugshandel en daarmee gepaard gaande overlast. Hij heeft daarnaast voor de sluitingsduur alleen verwezen naar het gemeentelijke beleid. Er heeft geen (kenbare) op de situatie van verzoeker toegespitste beoordeling of afweging plaatsgevonden. Er is geen harddrugs aangetroffen en de bestuurlijke rapportage is uiterst summier en maakt alleen melding van het aantal aangetroffen planten en apparatuur. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van recidive en een algemene bekendheid van het pand als locatie waar drugs werden opgeslagen. Evenmin heeft de burgemeester betoogd dat het pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk of gebied ligt. Dat het pand vlakbij een woonwijk ligt en dat er in de gemeente sprake is van drugsgerelateerde aanslagen is daarvoor te algemeen. De burgemeester heeft aldus nagelaten te motiveren waarom ten aanzien van dit pand de aard en de ernst van de overtreding van dien aard is dat sluiting gerechtvaardigd is. In zoverre mist het bestreden besluit een deugdelijke motivering.
9.2.
Zonder nadere motivering door verweerder ziet de voorzieningenrechter in dit geval niet dat het ter bescherming van het woon- en leefklimaat noodzakelijk is om het pand te sluiten. Als vaststaand kan worden aangenomen dat het pand door de sluiting verder in verval raakt. De verloedering die al is ontstaan en die zich voortzet, maakt dat sluiting van het pand in dit geval niet bijdraagt aan het doel om het woon- en leefklimaat te beschermen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het in dit geval gaat om een pand waar een kringloopwinkel in was gevestigd, dat er nog naamborden aan de gevel hangen en dat derden nog gebruikte goederen blijven aanbieden door die voor het pand te zetten. Vaststaat ook dat de kringloopwinkel niet ontruimd is en dat het pand dus nog vol staat met alle goederen, voorraad en inventaris. Dat brengt ook mee dat de brandveiligheid in geding is. Ter zitting is bovendien gebleken dat niet bekend is en ook niemand op de hoogte is van de feitelijke situatie in het pand op dit moment. De voorzieningenrechter acht daarbij ook van belang dat het formele besluit van de sluiting dateert van twee weken ná de feitelijke sluiting van het pand. De burgemeester heeft bij de besluitvorming voorts niet kenbaar betrokken dat inmiddels de huurovereenkomst is opgezegd zodat de kringloopwinkel niet meer zal worden geëxploiteerd en dat er concreet interesse is voor de verhuur van het pand aan een autodealer/garagebedrijf en dat verzoeker het pand voor de verhuur wil opknappen. Deze omstandigheden kunnen ook bijdragen aan het beschermen van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
9.3.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De burgemeester heeft de mogelijkheid om het gebrek in bezwaar herstellen. De burgemeester zal dan in het besluit op bezwaar (nader) moeten motiveren of er aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, en zo ja nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was, en (nader) moeten motiveren waarom, in het licht van alle omstandigheden van dit geval, de sluiting van het pand voor de duur van zes maanden noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
Belangenafweging
10. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar van verzoeker tegen de besluitvorming een redelijke kans van slagen niet kan worden ontzegd. Hoewel niet geheel valt uit te sluiten dat de burgemeester in de bezwaarschriftprocedure zijn standpunt beter en dus voldoende zal kunnen onderbouwen, dient bij de huidige stand van zaken de belangenafweging in het voordeel van verzoeker uit te vallen. Ter zitting is gebleken dat de hoorzitting in bezwaar op 30 mei 2024 plaatsvindt en de gemachtigde van de burgemeester heeft toegelicht dat naar verwachting op korte termijn na de hoorzitting een besluit op bezwaar zal volgen. Bij afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het kan worden aangenomen dat verzoeker gedurende de sluiting geen huurinkomsten zal genereren en zijn belang is om de mogelijkheid te krijgen om verder verval en brandgevaar te voorkomen, de staat van het pand te verbeteren en daar een aanvang mee te maken. Dit dient ook het belang van de burgemeester om het woon- en leefklimaat bij het pand te beschermen en de openbare orde te herstellen. Verzoeker heeft concreet toegelicht dat hij in ieder geval op korte termijn de naamborden van de kringloopwinkel wil weghalen, het onkruid wil verwijderen en het pand wil ontruimen. Ook wil hij een aanvang kunnen maken met het opknappen van het pand waartoe hij het pand wil betreden om te kunnen beoordelen wat daarvoor nodig is. Daartegenover staat het belang dat de burgemeester met de sluiting behartigt. De burgemeester wil met de sluiting een signaal afgeven dat wordt opgetreden tegen het gebruik van lokalen zoals hier aan de orde en heeft gewezen op het belang van de openbare orde en veiligheid. Het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het licht van al het voorgaande zwaarder dan het belang van de burgemeester bij de onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter zal het besluit dan ook schorsen tot een week na de beslissing op bezwaar.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, bepaalt hij dat de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,- vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot één week na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Artikel 13b Opiumwet
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

Voetnoten

1.Zie de bijlage bij deze uitspraak voor de tekst van artikel 13b Opiumwet.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3293).
3.Zie de uitspraak van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1910).