In deze zaak hebben de bewindvoerders q.q. een verzoekschrift ingediend tot ontslag van de executeur, die is benoemd in de nalatenschap van de overleden erflater. De bewindvoerders stellen dat zij geen vertrouwen hebben in de executeur, omdat deze een standpunt heeft ingenomen dat in het voordeel is van de broer en zusters van de erflater, die geen erfgenamen zijn maar verwachters. De executeur is benoemd door de kantonrechter en heeft de taak om de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden te voldoen. De bewindvoerders zijn van mening dat de executeur niet onafhankelijk kan optreden en dat het niet nodig is om een executeur te benoemen, aangezien de nalatenschap eenvoudig is en automatisch overgaat naar de echtgenote van de erflater.
De executeur verzet zich tegen het verzoek en stelt dat de bewindvoerders niet in het belang van de erfgename handelen, maar in hun eigen belang. De kantonrechter heeft de ontvankelijkheid van de bewindvoerders bevestigd, omdat zij niet verplicht zijn om voorafgaande toestemming van de kantonrechter te verkrijgen om te procederen. Vervolgens heeft de kantonrechter de inhoudelijke argumenten van de bewindvoerders beoordeeld en geconcludeerd dat er geen gewichtige redenen zijn voor het ontslag van de executeur. De kantonrechter oordeelt dat het wantrouwen van de bewindvoerders niet is gestoeld op concrete feiten en dat de verdeling van de nalatenschap niet tot de taken van de executeur behoort.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerders afgewezen en bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mr. J.S. Reid en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.