In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder Royal Air Maroc. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van haar vlucht van Amsterdam naar Agadir via Casablanca op 1 juli 2022. De passagier vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagier had de vervoerder bij e-mail op 25 augustus 2022 aangemaand, maar de vervoerder betwistte de vordering gedeeltelijk.
De kantonrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was en dat de vervoerder geen verweer had gevoerd tegen de hoofdsom van de vordering. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 400,00 aan compensatie toe, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat de verrichte werkzaamheden meer omvatten dan gebruikelijke handelingen. De kantonrechter oordeelde verder dat het indienen van een buitengerechtelijk verzoek tot compensatie in beginsel vormvrij is en dat de aanmaning de vervoerder had bereikt.
De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder ongelijk kreeg. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.