ECLI:NL:RBNHO:2024:5697

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
10427881 \ CV EXPL 23-1979
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van compensatie voor vertraging van vlucht op basis van Europese regelgeving

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R. Bos, een vordering ingesteld tegen de vervoerder Royal Air Maroc, vertegenwoordigd door mr. T. Teke, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam Schiphol naar Nador op 14 augustus 2021, die meer dan drie uur vertraging opliep. De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht, maar deze heeft niet uitbetaald. De passagiers hebben hun vorderingen, inclusief die van hun minderjarige kinderen, gecedeerd aan zichzelf en hebben de vervoerder bij dagvaarding van 7 maart 2023 aangeklaagd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder zijn verweer heeft ingetrokken. Hierdoor werd de vordering tot betaling van de hoofdsom toegewezen. De kantonrechter oordeelde dat de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf de datum van de vlucht, aangezien de schade terstond opeisbaar was. Ook de buitengerechtelijke incassokosten werden toegewezen, omdat de vervoerder deze niet had betwist. De proceskosten werden aan de vervoerder opgelegd, omdat deze ongelijk kreeg. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van in totaal € 1.840,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, en heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.J. Dijk, kantonrechter, op de openbare terechtzitting van 29 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10427881 \ CV EXPL 23-1979
Uitspraakdatum: 29 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos
rolgemachtigde: mr. A.Y. Lai
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Royal Air Maroc
gevestigd te Casablanca (Marokko)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. T. Teke

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 7 maart 2023 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers en hun twee kinderen diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Nador Airport (Marokko) met vlucht AT1681 op 14 augustus 2021, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder verzocht.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.
2.5.
De passagiers hebben de vorderingen van hun minderjarige kinderen gecedeerd aan zichzelf.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag;
- € 240,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de vertraging moet compenseren met een bedrag van € 400,00 per passagier (artikel 7 van de Verordening).

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft zijn verweer ingetrokken. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal dan ook worden toegewezen.
4.3.
De wettelijke rente is toewijsbaar met ingang van de datum waarop de passagiers schade hebben geleden. De vordering betreft compensatie op grond van de Verordening en ziet op een vergoeding van forfaitair berekende schade als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW. Deze schade is, gelet op artikel 6:83 sub b BW, terstond opeisbaar. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van de vlucht (14 augustus 2021).
4.4.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering niet betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.5.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.6.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.840,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.600,00 vanaf 14 augustus 2021, en over € 240,00 vanaf 7 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,86;
griffierecht € 244,00;
salaris gemachtigde € 408,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 102,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter