ECLI:NL:RBNHO:2024:5691

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
10621948 \ CV EXPL 23-4570
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieplicht van vervoerder bij annulering van vlucht door slechte weersomstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Finnair Oyj, naar aanleiding van de annulering van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Bangkok via Helsinki naar Amsterdam op 10 december 2021. De vlucht van Helsinki naar Amsterdam met vluchtnummer AY1305 werd geannuleerd, waarna de passagier compensatie eiste van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder weigerde echter tot betaling over te gaan, wat leidde tot de rechtszaak.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De kern van de zaak was of de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals de vervoerder stelde. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet had aangetoond dat de annulering gerechtvaardigd was door de weersomstandigheden, aangezien er geen bewijs was dat het vliegverkeer op de vluchtdatum onmogelijk was. De vervoerder had niet duidelijk gemaakt waarom de vlucht was geannuleerd in plaats van te wachten op de weersomstandigheden.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagier tot betaling van € 600,00 toegewezen, evenals de proceskosten, maar de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. De kantonrechter heeft ook de afgifte van een certificaat ex artikel 53 EEX-Vo 1215/2012 afgewezen wegens gebrek aan belang. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10621948 \ CV EXPL 23-4570
Uitspraakdatum: 24 april 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: Yource B.V.
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Finnair Oyj
gevestigd te Helsinki (Finland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. T. Teke

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 5 juli 2023 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Bangkok (Thailand) via Helsinki (Finland) naar Amsterdam Schiphol Airport op 10 december 2021.
2.2.
De vlucht van Helsinki naar Amsterdam met vluchtnummer AY1305 (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vluchtdatum tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Voorts vordert de passagier de kantonrechter om een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012 (Brussel I bis-Verordening).
3.3.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.4.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder daar niet in is geslaagd. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.3.
Vaststaat dat er op de vluchtdatum slecht weer was voorspeld op en rond de luchthaven van Helsinki. Uit de overgelegde stukken blijkt echter niet dat er vanwege deze weersomstandigheden geen (vertrekkend) vliegverkeer mogelijk was. Weliswaar heeft de vervoerder aangevoerd dat hij preventief maatregelen moest nemen om op de voorspelde weersomstandigheden te anticiperen, maar het is de kantonrechter niet duidelijk geworden waarom de vervoerder ervoor heeft gekozen om specifiek de vlucht in kwestie te annuleren in plaats van, bijvoorbeeld, de weersomstandigheden af te wachten en de vlucht (al dan niet vertraagd) uit te voeren. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. Dit betekent dat er een compensatieplicht geldt voor de vervoerder en de vordering tot betaling van de hoofdsom zal worden toegewezen.
4.4.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder onvoldoende heeft aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (met de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.5.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.
4.6.
De gevorderde afgifte van het certificaat ex artikel 53 EEX-Vo 1215/2012 wordt vooralsnog bij gebrek aan belang afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 december 2021;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 129,14;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 270,00;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter