ECLI:NL:RBNHO:2024:5685

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
11028592 \ VV EXPL 24-61
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing loonvordering in kort geding wegens onduidelijke opzegging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werkneemster, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, de besloten vennootschap Handelsonderneming Hoofdvaart Lijnden B.V. De werkneemster had een loonvordering ingediend, omdat zij van mening was dat er geen duidelijke en ondubbelzinnige opzegging van haar arbeidsovereenkomst had plaatsgevonden. De werkneemster was op 4 oktober 2021 in dienst getreden bij Hoofdvaart en had zich op 29 februari 2024 ziekgemeld na een woordenwisseling met de eigenaresse van het bedrijf. De kantonrechter oordeelde dat de werkneemster zich terecht ziek had gemeld en dat de werkgever niet had aangetoond dat de arbeidsovereenkomst door de werkneemster was opgezegd. De kantonrechter wees de loonvordering toe, inclusief een wettelijke verhoging van 30% over het achterstallige loon, en veroordeelde de werkgever om een gecertificeerde arbodienst in te schakelen. Tevens werden de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11028592 \ VV EXPL 24-61
Uitspraakdatum: 27 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiseres]wonende te [plaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. H.D. van Duijvenbode
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Handelsonderneming Hoofdvaart Lijnden B.V.
gevestigd te Lijnden
gedaagde
verder te noemen: Hoofdvaart
gemachtigde: mr. J.G.A. Linssen
De zaak in het kort
De loonvordering van de werkneemster wordt toegewezen, omdat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechterechter geen sprake is geweest van een duidelijke en ondubbelzinnige opzegging van de arbeidsovereenkomst door werkneemster.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft Hoofdvaart op 12 april 2024 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 mei 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van de pleitaantekeningen van Hoofdvaart, naar voren hebben gebracht.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] is op 4 oktober 2021 in dienst getreden bij Hoofdvaart in de functie van administrateur tegen een salaris van 2.565,20 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
2.2.
Op 29 februari 2024 heeft er tussen [eiseres] en [betrokkene 1] (eigenaresse en directrice van Hoofdvaart, hierna: ‘[betrokkene 1]’) een woordenwisseling/discussie plaatsgevonden, waarna [eiseres] naar huis is gegaan.
2.3.
In de auto onderweg naar huis heeft [eiseres] zich (telefonisch) ziekgemeld bij [betrokkene 2] (voormalig directrice Hoofdvaart).
2.4.
Op 1 maart 2024 om 10:29 uur heeft [betrokkene 1] het volgende WhatsApp-bericht aan [eiseres] verstuurd:
“Ik begrijp vandaag dat je niet verschijnt op je werk. Nadat ik gisteren zei; als het niet bevalt dan moet je weggaan bij ons. En vandaag heb je mij niks laten horen. Dus ik neem aan dat je op staande voet je ontslag hebt genomen. Je hebt mij niet gebeld als de eigenaar van het bedrijf, wat wel duidelijk is gemaakt dat dat de werkwijze is bij afwezigheid. Ter verduidelijking: dat je miv gisteren je ontslag hebt genomen. Gelieve de sleutel in te komen leveren. Groet, [betrokkene 1]”
2.5.
[eiseres] heeft hier op 1 maart 2024 om 10:30 uur als volgt op gereageerd:
“In mijn contract staat dat ik mij ziek moet melden bij [betrokkene 2], dat heb ik gisteren ook gedaan.”[eiseres] heeft vervolgens meegedeeld dat zij een afspraak had gemaakt bij de huisarts. Zij heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek van [betrokkene 1] om de sleutels van de zaak in te leveren.
2.6.
Bij brief van 5 maart 2024 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan Hoofdvaart te kennen gegeven dat geen sprake is geweest van ontslag door [eiseres] en dat Hoofdvaart dient te zorgen voor een consult bij een arbodienst. Bij e-mail van 8 maart 2024 heeft [eiseres] haar verzoek om een consult bij de arbodienst herhaald.
2.7.
Bij brief van 8 maart 2024 van haar gemachtigde heeft Hoofdvaart zich op onder meer het standpunt gesteld dat [eiseres] zich vermoedelijk ten onrechte ziek heeft gemeld.
2.8.
Ondanks verzoeken en sommaties van [eiseres] op 11, 12, 25, 27 en 28 maart 2024, heeft Hoofdvaart niet meer gereageerd en het loon vanaf maart 2024 niet meer betaald. [eiseres] is niet door een bedrijfsarts opgeroepen.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening Hoofdvaart veroordeelt tot betaling van het aan haar toekomende salaris van € 2.565,20 bruto per maand vanaf 1 maart 2024 tot het einde van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Ook vordert [eiseres] dat Hoofdvaart wordt veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het vonnis een gecertificeerde arbodienst in te schakelen, en om [eiseres] – zodra zij hersteld is – weer toe te laten tot de werkvloer om haar bedongen werkzaamheden te verrichten, dit alles op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert [eiseres] veroordeling van Hoofdvaart in de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij conform artikel 7:629 BW recht heeft op loondoorbetaling tijdens ziekte, omdat zij zich (terecht) heeft ziekgemeld en nog steeds bij Hoofdvaart in dienst is. De buitengerechtelijke kosten zijn verschuldigd, omdat reële incassowerkzaamheden zijn gemaakt in een poging betaling in der minne te krijgen.

4.Het verweer

4.1.
Hoofdvaart betwist de vordering. Zij voert aan – kort samengevat – dat [eiseres] de arbeidsovereenkomst op 29 februari 2024 met onmiddellijke ingang heeft opgezegd.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiseres] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een vordering tot betaling van loon en omdat niet is betwist dat [eiseres] voor haar levensonderhoud afhankelijk is van dat loon. Daarmee is de spoedeisendheid gegeven.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
Het gaat in deze zaak in de kern om de vraag of een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [eiseres] haar arbeidsovereenkomst met Hoofdvaart heeft opgezegd. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, en overweegt daartoe als volgt.
5.4.
Een opzegging door een werknemer is een eenzijdige rechtshandeling gericht tot de werkgever. Een rechtshandeling komt tot stand door een op rechtsgevolg gerichte
wildie zich openbaart door een
verklaring.In verband met de ernstige (financiële) gevolgen voor een werknemer mag een werkgever niet spoedig aannemen dat een verklaring van een werknemer gericht is op vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daarom is voor een opzegging een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van een werknemer vereist, die gericht is op beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Onder omstandigheden kan op de werkgever een onderzoeksplicht rusten om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen en een verplichting om de werknemer over de gevolgen van de opzegging voor te lichten.
5.5.
Hoofdvaart stelt dat [eiseres] op 29 februari 2024 de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Volgens Hoofdvaart was de gang van zaken als volgt. [eiseres] zei tijdens de discussie tussen partijen dat het haar niet beviel om te werken bij Hoofdvaart. [betrokkene 1] zei vervolgens: “als je het niet leuk vindt ergens, dan ga je toch lekker weg”. [eiseres] deelde vervolgens mee: "
Ik stap op en ga weg”. [betrokkene 1] deelde daarop mee “Ik wijs je erop dat als je opstapt, dat je dan ontslag neemt”. [eiseres] betwist dat zij ontslag heeft genomen. Zij betwist dat zij tijdens de discussie heeft gezegd dat het werk bij Hoofdvaart haar niet beviel. [eiseres] zegt dat ze heeft meegedeeld dat de sfeer niet goed was en ook: ”
Ik stap op en ga naar huis”.
5.6.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is er geen sprake geweest van een op beëindiging gerichte (wil en) verklaring van [eiseres]. Het is niet [eiseres] maar juist [betrokkene 1] die op 29 februari 2024 over ontslag heeft gesproken. [betrokkene 1] heeft desgevraagd ter zitting verklaard niet te kunnen zeggen of [eiseres] met de opmerking “
Ik ga weg” ontslag nam of wegging. [betrokkene 1] zegt dat ze dat later in een gesprek had willen uitzoeken. Nu [eiseres] daarover in haar bericht van 1 maart 2024 (r.o. 2.5.) meteen duidelijkheid heeft verschaft en aangaf dat zij juist géén ontslag heeft genomen, is het standpunt van [betrokkene 1] dat sprake zou zijn geweest van een opzegging dan ook niet te volgen. Gelet op het bericht van 1 maart 2024 en de ziekmelding van [eiseres], heeft Hoofdvaart ook uit het feit dat [eiseres] in de dagen na de woordenwisseling niet op het werk is verschenen, niet mogen afleiden dat [eiseres] had opgezegd.
5.7.
Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst niet door [eiseres] is opgezegd en het dienstverband nog steeds voortduurt. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] zich op 29 februari 2024 heeft ziekgemeld. Hoofdvaart heeft nog aangevoerd dat [eiseres] zich bij de verkeerde persoon heeft ziekgemeld. De kantonrechter is van oordeel dat het feit dat de ziekmelding bij de voormalig leidinggevende is gedaan en niet bij de huidige leidinggevende, niet maakt dat de ziekmelding ongeldig is. Bovendien heeft [eiseres] de ziekmelding de dag erna aan haar leidinggevende [betrokkene 1] per Whatsapp bevestigd. Hoofdvaart heeft verder ter zitting nog meegedeeld dat zij de ziekmelding van [eiseres] in twijfel trekt. De kantonrechter overweegt dat [eiseres] meteen per Whatsapp aan Hoofdvaart heeft meegedeeld dat zij die week een afspraak bij de huisarts had. Ter zitting heeft [eiseres] het vervolg van die afspraak nader toegelicht. Het is niet aan een werkgever om te beoordelen of om vast te stellen of een werknemer al dan niet ziek/arbeidsongeschikt is. Dit is voorbehouden aan de bedrijfsarts of arbodienst. Het had op de weg van Hoofdvaart gelegen om een bedrijfsarts of arbodienst in te schakelen. Dit heeft zij nagelaten, zelfs ondanks diverse verzoeken van [eiseres] daartoe. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat [eiseres] vanaf 29 februari 2024 wegens ziekte ongeschikt is voor haar werkzaamheden en Hoofdvaart gehouden is het loon conform artikel 7:629 BW aan [eiseres] te voldoen. Nu [betrokkene 1] de vordering tot loon(door)betaling voor het overige niet heeft weersproken, zal deze worden toegewezen.
5.8.
[eiseres] heeft de wettelijke verhoging gevorderd. De wettelijke verhoging is bedoeld als een prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen, zodat de werknemer daarover tijdig kan beschikken. Hoofdvaart heeft het loon niet betaald omdat zij zich daartoe niet gehouden achtte, nu zij in de veronderstelling verkeerde dat [eiseres] de arbeidsovereenkomst had opgezegd en zich bovendien ten onrechte had ziekgemeld. [eiseres] heeft echter direct aangegeven dat zij geen ontslag had genomen. Hoofdvaart heeft vervolgens in strijd met haar wettelijke verplichting [1] nagelaten om de ziekte van [eiseres] door een bedrijfsarts of arbodienst te laten beoordelen. In die omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging over het achterstallig loon in het kader van deze kort geding procedure toe te wijzen tot 30%. De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar.
5.9.
De gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhoging over de toekomstige loontermijnen zullen worden afgewezen, aangezien Hoofdvaart nog niet in verzuim is en de toekomstige loontermijnen (nog) niet opeisbaar zijn.
5.10.
De vorderingen van [eiseres] om Hoofdvaart te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis een gecertificeerde arbodienst in te schakelen en [eiseres], zodra zij hersteld is, weer toe te laten tot het verrichten van de gebruikelijke werkzaamheden zullen als onweersproken worden toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan deze veroordelingen een dwangsom te verbinden.
5.11.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van Hoofdvaart, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Hoofdvaart tot betaling aan [eiseres] van € 2.565,20 bruto per maand vanaf 1 maart 2024 tot en met 30 mei 2024, te vermeerderen met 30% wettelijke verhoging vanaf de data van opeisbaarheid van de betreffende loontermijnen tot aan de dag van de gehele betaling, en dat totaal te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de data van opeisbaarheid van de betreffende loontermijnen tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt Hoofdvaart tot doorbetaling van het salaris van [eiseres] van € 2.565,20 bruto per maand vanaf 1 juni 2024 tot en met de dag van verval van de loondoorbetalingsverplichting dan wel de dag dat het dienstverband rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
6.3.
veroordeelt Hoofdvaart om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis een certificeerde arbodienst in te schakelen;
6.4.
veroordeelt Hoofdvaart om [eiseres], zodra zij hersteld is, in staat te stellen om de bedongen werkzaamheden uit te voeren;
6.5.
veroordeelt Hoofdvaart tot betaling aan [eiseres] van € 335,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.6.
veroordeelt Hoofdvaart tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 139,42;
griffierecht € 248,00;
salaris gemachtigde € 814,00;
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 14 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek.