ECLI:NL:RBNHO:2024:5682

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
10954218 \ AO VERZ 24-30
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen vader en zoon door verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 mei 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van de besloten vennootschap Royalty Cargo Solutions (RCS) om de arbeidsovereenkomst met [verweerder], de vader van de directeur-eigenaar, te ontbinden. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een langdurig verstoorde familierechtelijke verhouding tussen vader en zoon, wat de arbeidsrelatie ernstig heeft beïnvloed. RCS heeft aangevoerd dat [verweerder] zich niet als een goede werknemer heeft gedragen, onder andere door het weigeren van redelijke opdrachten en het negatief uitlaten over RCS bij derden. [verweerder] heeft het verzoek bestreden en stelde dat hij altijd goed heeft gefunctioneerd en dat de verwijten van RCS ongegrond zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsrelatie zodanig verstoord is dat van RCS niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De ontbinding is toegewezen op de g-grond van artikel 7:669 lid 3 BW, met als einddatum 1 juli 2024. Tevens is RCS veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding aan [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./repnr.: 10954218 \ AO VERZ 24-30
Uitspraakdatum: 7 mei 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Royalty Cargo Solutions
gevestigd te Hoofddorp
verzoekende partij
hierna te noemen: RCS
gemachtigde: mr. C. Hofmans
tegen
[verweerder]
wonende te [plaats]
verwerende partij
hierna te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. J.F. Overes

1.Het procesverloop

1.1.
RCS heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 9 april 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Het verzoek van RCS is op deze zitting gelijktijdig behandeld met de (loon)vordering die [verweerder] in kort geding tegen RCS heeft ingesteld (10954218 \ AO VERZ 24-30). Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. RCS en [verweerder] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting hebben partijen bij brieven van 4 april en 8 april 2024 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
RCS houdt zich bezig met nationaal en internationaal goederenvervoer (transport) over de weg.
2.2.
[verweerder] is de vader van [betrokkene 1] , de directeur-eigenaar van RCS (hierna: [betrokkene 1] ).
2.3.
[verweerder] is sinds 1 februari 2018 in dienst bij RCS. De functie van [verweerder] is chauffeur. Het salaris bedroeg bij aanvang van de arbeidsovereenkomst € 2.600,- bruto per maand en bedraagt thans (na diverse salarisverhogingen) € 4.105,91 bruto per maand. De cao Beroepsgoederenvervoer is op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
2.4.
Bij indiensttreding heeft [verweerder] een Volkswagen Caddy van de zaak ter beschikking gekregen. In juli 2021 heeft [verweerder] een Volkswagen Passat van de zaak ter beschikking gekregen.
2.5.
In de periode vanaf 20 juli 2023 tot 25 september 2023 is [verweerder] in Marokko geweest.
2.6.
Vader en zoon hebben sinds juli 2023 geen persoonlijk contact meer gehad.
2.7.
Nadat [verweerder] vanaf september 2023 de dienstauto niet meer voor werk gebruikte, heeft RCS de fiscale bijtelling bij [verweerder] in rekening gebracht.
2.8.
Op 11 januari 2024 heeft [verweerder] een officiële waarschuwing ontvangen omdat hij zich niet als ‘goed werknemer’ zou hebben gedragen. RCS wijst [verweerder] erop dat hij geweigerd heeft redelijke opdrachten op te volgen, namelijk ‘boxenrondes’ te rijden. Verder meldt RCS dat zij vernomen heeft dat [verweerder] zich negatief uitlaat over RCS bij diverse relaties, collega’s en cliënten van RCS.
2.9.
De gemachtigde van [verweerder] heeft bij e-mail van 1 februari 2024 op de waarschuwing gereageerd, alsook betaling van achterstallig loon en vakantie-uren gevorderd.
2.10.
Per 5 februari 2024 is [verweerder] vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden, met behoud van loon.
2.11.
Bij brief van 6 februari 2024 heeft de Stichting VNB (samenwerking met FNV) aan RCS laten weten dat zij informatie heeft gekregen waaruit blijkt dat RCS de cao niet volledig naleeft en dat zij heeft besloten een controle uit te voeren.

3.Het verzoek

3.1.
RCS verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden vanwege – kort gezegd – verwijtbaar handelen, een verstoorde arbeidsverhouding en/of een combinatie van omstandigheden, die zodanig is dat van RCS in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.2.
RCS heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd – kort weergegeven – dat [verweerder] zich op grond van de vader-zoon relatie een bepaalde rol toe-eigent binnen het bedrijf. Zo meent [verweerder] ten onrechte dat hij boven bepaalde regels staat. Hierdoor bezorgt hij RCS al jaren veel problemen. [verweerder] heeft meermaals gedreigd om RCS schade toe te brengen. Nadat [verweerder] zonder overleg en toestemming voor 68 dagen met vakantie is gegaan, heeft RCS deze dagen als vakantie aangemerkt. Nadat [verweerder] de auto van de zaak na september 2023 niet meer voor werk gebruikte (en alleen nog privé), heeft RCS de bijtelling ingehouden op het loon van [verweerder] . Vervolgens heeft [verweerder] de daad bij het woord gevoeg: [verweerder] laat zich negatief uit over RCS (en [betrokkene 1] ) bij leveranciers, collega’s en klanten en doet er alles aan om RCS te schaden. RCS heeft door de gedragingen van [verweerder] geen enkel vertrouwen meer in hem. Daarnaast heeft [verweerder] bedrijfseigendommen mee naar huis genomen, terwijl dit op grond van de arbeidsovereenkomst niet is toegestaan. Dit levert volgens RCS ernstig verwijtbaar handelen op.
3.3.
RCS heeft geen andere passende functie voor [verweerder] binnen het bedrijf. Herplaatsing van [verweerder] ligt dan ook niet in de rede.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Daartoe heeft hij – samengevat – het volgende aangevoerd.
4.2.
[verweerder] heeft altijd goed gefunctioneerd, hard gewerkt en heeft hart voor het (familie)bedrijf gehad. Na de zomer van 2023 is er frictie ontstaan tussen [verweerder] en [betrokkene 1] . [verweerder] is vervolgens op een zijspoor gezet, weggepest en zelfs zonder zwaarwegende reden op non-actief gesteld. Dat verdient [verweerder] niet. RCS heeft haar verwijten niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Het is de eigen, suggestieve interpretatie van RCS dat een vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk zou zijn. [verweerder] is van mening dat partijen op een professionele wijze met elkaar kunnen blijven omgaan en hij wil zijn werkzaamheden dan ook graag hervatten.
4.3.
Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Volgens [verweerder] heeft RCS laakbaar gehandeld door duidelijk te laten blijken de samenwerking blijvend te willen beëindigen. [verweerder] heeft dan ook geen reële kans gehad om zijn (vermeende) verwijtbare gedrag te verbeteren. RCS heeft doelbewust aangestuurd op een onherstelbare beschadiging van de arbeidsverhouding en hem zonder zwaarwegende reden op non-actief gezet. Hierdoor is RCS grovelijk tekortgeschoten in haar verplichtingen als werkgever en heeft zij ernstig verwijtbaar gehandeld.

5.De beoordeling

het verzoek

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet, het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW).
Redelijke ontbindingsgrond: een verstoorde arbeidsverhouding
5.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Er is voldoende komen vast te staan dat de arbeidsverhouding zodanig (duurzaam) is verstoord, dat van RCS in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarover wordt als volgt overwogen.
5.4.
RCS legt aan haar verzoek ten grondslag dat [verweerder] , als vader van [betrokkene 1] , een bepaalde, onwenselijke positie afdwingt binnen het bedrijf. [betrokkene 1] voelt zich als zoon telkens op onacceptabele wijze onder druk gezet om aan de vele (financiële) verzoeken van zijn vader toe te geven. Ter onderbouwing hiervan wijst RCS op de vele salarisverhogingen (die andere werknemers in dezelfde functie niet krijgen), de steeds grotere bedrijfsauto (die andere werknemers in dezelfde functie niet ter beschikking krijgen) en het feit dat de fiscale bijtelling voor de bedrijfsauto (in strijd met de fiscale wetgeving) tot september 2023 niet bij [verweerder] in rekening werd gebracht. [verweerder] erkent dat hem salarisverhogingen zijn toegekend en dat de bedrijfsauto (zonder de bijbehorende fiscale bijtelling) aan hem is verstrekt. [verweerder] betwist echter dat hij daarvoor druk op [betrokkene 1] zou hebben uitgeoefend. RCS heeft de salarisverhogingen en de auto (zonder bijtelling) aan hem aangeboden, aldus [verweerder] . [verweerder] heeft niet weersproken dat hij in de afgelopen jaren meerdere malen aan RCS heeft meegedeeld dat hij graag in Marokko wilde blijven en met pensioen wilde gaan. RCS heeft met een externe partij bekeken of dit haalbaar was, maar kon niet aan de financiële verzoeken van [verweerder] voldoen. [verweerder] heeft niet weersproken dat hij daarop van RCS heeft geëist het verschil in nettoloon te compenseren (het verschil tussen de pensioenuitkering en het bij RCS ontvangen loon).
5.5.
RCS stelt verder dat [verweerder] het gezag van RCS, als werkgever, niet accepteert. Zij wijst er in dit verband op dat 1. [verweerder] al vanaf medio juli 2023 weigert ‘boxenrondes’ te rijden, 2. [verweerder] vanaf 20 juli 2023 zonder voorafgaand overleg of toestemming van RCS naar Marokko is vertrokken en daar tot 25 september 2023 is gebleven en 3. [verweerder] kwam en ging wanneer hij wilde waarna hij onnodig of onterecht overuren claimde (e-mail van 19 december 2023). [verweerder] heeft 1. niet weersproken. Ten aanzien van 2. voert hij aan dat hij (in 2022 en 2023) perioden in Marokko heeft moeten werken ten behoeve van RCS. RCS heeft hem daarheen gestuurd om een vakantiehuis voor [betrokkene 1] c.q. RCS te bouwen en vergunningen en bankzaken daar te regelen. [verweerder] heeft 3. weersproken.
5.6.
Ter zake de druk/dreiging vanuit [verweerder] wijst RCS op (vertaalde) Whatsapp spraakberichten van 11 september 2023 van [verweerder] aan [betrokkene 1] . RCS stelt dat [verweerder] deze berichten heeft ingesproken naar aanleiding van het verzoek van RCS aan [verweerder] om terug te komen van zijn vakantie. In de berichten zegt [verweerder] onder meer: “
Als je dat salaris aanraakt, ik zweer het je dat ik naar de belasting(dienst) zal stappen met al die papieren (…). Hoe dan ook , alles wat ik vind dat ik moet doen, zal ik doen. Bovendien als ik mijn zinnen op iets heb…”en “Je kunt me nergens op pakken. Jij kunt helemaal niet aanrichten. Ik zal je vergeten, net als ik gedaan heb met jouw ooms. Zo zal ik ook met jou doen. Hoor je me?” en “Ik zweer het, dat ik je de grond in zal stampen en je eruit halen.” en “Ik ben 62 jaar oud. Het is genoeg geweest met werk. Begrijp je?”.RCS wijst er verder op dat zij van een persoon die anoniem wenst te blijven (uit vrees voor acties van [verweerder] ) heeft vernomen dat [verweerder] tegen deze persoon zou hebben gezegd dat hij RCS zou aanklagen bij de Belastingdienst tot het bedrijf kapot is. Van een zakelijke relatie heeft RCS vervolgens gehoord dat [verweerder] zich meerdere keren heeft beklaagd over het feit dat hij slecht zou worden behandeld door RCS en dat [verweerder] had gezegd dat
hij op Schiphol waar hij dagelijks aanwezig is jou[ [betrokkene 1] , toevoeging kantonrechter]
in een zwart daglicht gaat zetten bij je klanten tot hij zijn zin krijgt(e-mail 13 februari 2024 van [betrokkene 2] ). RCS wijst tenslotte op het feit dat [verweerder] zich vervolgens (nadat hij de waarschuwingsbrief van 11 januari 2024 van RCS had ontvangen) zonder verzoek om uitleg van RCS tot een advocaat heeft gewend. Verder heeft [verweerder] zich zonder enige aanleiding tot de FNV gericht ter zake het niet naleven van de cao door RCS en heeft hij dit met een medewerker van RCS (de heer [betrokkene 3] ) besproken, aldus RCS.
5.7.
[verweerder] heeft het inspreken van de spraakberichten niet als zodanig weersproken. [verweerder] betwist dat hij zich negatief uitlaat over RCS ten opzichte van klanten en leveranciers. [verweerder] deelt mee dat het klopt dat hij naar de FNV is gestapt om te bezien of hij wel juist is uitbetaald en dat hij hierover met een medewerker van RCS heeft gesproken. Deze medewerker heeft aangeboden om mee te gaan naar de FNV omdat hij wellicht ook aanspraak dacht te maken op additionele toeslagen. Wat de verklaring van [betrokkene 2] betreft, wijst [verweerder] op een nadien opgestelde ‘tegenverklaring’ waarin [betrokkene 2] verklaart dat de door RCS ingediende verklaring niet van hem afkomstig is en door [betrokkene 1] zelf in elkaar is gezet.
5.8.
De kantonrechter overweegt dat [verweerder] de stelling van RCS dat hij zonder overleg en goedkeuring van RCS in de zomer van 2023 ruim twee maanden met vakantie is gegaan, onvoldoende heeft ontkracht. Dat hij in die periode in Marokko in opdracht van RCS werkzaamheden heeft verricht is niet aannemelijk geworden. Nog daargelaten dat de overeengekomen werkzaamheden voor RCS chauffeurswerkzaamheden betroffen, hebben de door [verweerder] overgelegde stukken allen geen betrekking op de periode 20 juli tot en met 25 september 2023 en betreft de in 2022 afgegeven machtiging voor het opvragen van documenten voor bouwwerkzaamheden een door [betrokkene 1] privé afgegeven machtiging. De door [verweerder] ingebrachte verklaringen van drie andere zoons van [verweerder] (en broers van [betrokkene 1] ) op dit punt maken dit niet anders omdat de verklaringen ook over ‘bouwwerkzaamheden voor [betrokkene 1] ’ (en niet voor RCS) spreken, niet duidelijk is over welke periode wordt gesproken en wat de reden van wetenschap is.
5.9.
Wat de verklaring van de zakelijke relatie [betrokkene 2] betreft, is de kantonrechter van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de e-mail door RCS met knip- en plakwerk gefabriceerd zou zijn zoals [verweerder] stelt. [verweerder] heeft ter zitting erkend dat hij nadat hij kennis had genomen van de e-mail van [betrokkene 2] samen met 2 zoons bij [betrokkene 2] langs is geweest en met [betrokkene 2] over de e-mail heeft gesproken. De kantonrechter kan zich daarom niet aan de indruk onttrekken dat de ‘tegenverklaring’ van [betrokkene 2] onder druk van [verweerder] is afgelegd.
5.10.
De kantonrechter overweegt dat de gang van zaken bij de aanvraag en de duur van de vakantie in 2023, gevolgd door de spraakberichten van [verweerder] , de stelling van RCS bevestigen dat [betrokkene 1] door zijn vader onder druk wordt gezet om aan zijn (financiële) wensen toe te geven. Verder bevestigt dit dat [verweerder] het gezag van RCS niet accepteert en dat hij dreigt RCS schade toe te brengen wanneer [betrokkene 1] niet aan de wensen van [verweerder] wil voldoen, of wanneer RSC gebruik maakt van haar instructiebevoegdheid als werkgever. Ook de verklaring van [betrokkene 2] onderschrijft dit. Op basis van alles wat partijen over en weer naar voren hebben gebracht, is het de kantonrechter duidelijk geworden dat al geruime tijd sprake is van een machtsstrijd tussen vader en zoon, die niet in een arbeidsrechtelijke verhouding thuishoort, zeker niet in de onderhavige gezagsverhouding waar zoon werkgever van vader is. Dit kwalificeert als een ernstig verstoorde arbeidsrelatie.
5.11.
De arbeidsrelatie is naar het oordeel van de kantonrechter ook duurzaam verstoord. Er is sprake van een inmiddels langdurig verstoorde familierechtelijke verhouding tussen vader en zoon (zowel [betrokkene 1] , [verweerder] als vier andere zoons van [verweerder] bevestigen dit). Deze verstoorde familierechtelijke verhouding ligt aan de verstoring van de arbeidsrelatie ten grondslag. Het is inherent aan een arbeidsovereenkomst dat een werknemer onder het gezag van de werkgever staat en zich heeft te voegen naar de (redelijke) instructies en voorschriften van zijn werkgever. Het is de kantonrechter niet gebleken dat [verweerder] , gegeven ook de familierechtelijke verhoudingen, bereid en in staat is om zich in die (ondergeschikte) rol te schikken. Nadat [verweerder] in reactie op de schriftelijke waarschuwing van RSC juist vol het conflict aanging, is RCS het vertrouwen hierin begrijpelijkerwijs volledig verloren.
5.12.
Het is de kantonrechter ook niet gebleken dat partijen bereid/in staat zijn om met elkaar in gesprek te gaan over een oplossing van de ontstane situatie. Van belang in dat verband is dat [verweerder] en [betrokkene 1] al bijna een jaar niet meer met elkaar praten en zij ter zitting hebben meegedeeld dat zij mediation niet als oplossing zien.
5.13.
Dat RCS [verweerder] aanvankelijk (totdat zij vernam dat hij zich ook bij zakelijke klanten beklaagde en het bedrijf zwart maakte), niet formeel op zijn gedrag heeft aangesproken omdat het de vader van [betrokkene 1] is maakt de ontstane situatie niet anders, en kan de kantonrechter in de gegeven omstandigheden volgen en ook wel begrijpen. Datzelfde geldt voor het verwijt dat RSC [verweerder] maakt dat hij een advocaat heeft ingeschakeld en naar de FNV is gestapt. Hoewel dit inderdaad het (goed) recht is van [verweerder] , brengt dit geen verandering (in positieve zin) in de verstoorde verhoudingen.
5.14.
Gelet op al het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een blijvend verstoorde arbeidsrelatie. Van RCS kan in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voorduren en herplaatsing ligt niet in de rede.
5.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen RCS en [verweerder] wordt toegewezen op de g-grond. De overige ontslaggronden behoeven derhalve geen bespreking meer.
5.16.
Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 juli 2024. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure (artikel 7:671a lid 9 BW).
Billijke vergoeding
5.17.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 BW). Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). In dit geval is geen sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
5.18.
[verweerder] stelt dat hij vanaf eind september 2023 door RCS, in het bijzonder door [betrokkene 1] , wordt tegengewerkt. [verweerder] zou niets goed meer kunnen doen, werknemers werd verteld [verweerder] te negeren, de fiscale bijtelling werd na ruim 5 jaar opeens in rekening gebracht en er werden ineens 400 vakantie-uren ingehouden. Dat [verweerder] zou zijn tegengewerkt of genegeerd is door RCS weersproken en niet nader door [verweerder] onderbouwd. Het inhouden van vakantie-uren voor door [verweerder] genomen vakantie levert geen ernstig verwijtbaar handelen van RCS op. Wat betreft de fiscale bijtelling heeft RCS erkend dat zij die, ondanks dat [verweerder] de bedrijfsauto ook privé gebruikte, vanaf 2018 tot september 2023 niet bij [verweerder] in rekening heeft gebracht. De kantonrechter is met [verweerder] van oordeel dat kwalificeert als een verworven recht. RCS heeft vanaf september 2023 de fiscale bijtelling bij [verweerder] in rekening gebracht omdat hij de auto vanaf dat moment alleen nog privé gebruikte. RCS heeft onvoldoende gesteld om vast te stellen dat sprake is van een zwaarwegend belang bij de door haar doorgevoerde wijziging in het loon van [verweerder] . De bijtelling is derhalve ten onrechte door RCS op het loon van [verweerder] in mindering gebracht. Dit is weliswaar aan RCS te verwijten, maar levert naar het oordeel van de kantonrechter geen
ernstigverwijtbaar handelen van RCS op. RCS heeft zich tegen het in dit verband in kort geding gevorderde loon (zie onder 1.2.) niet (meer) verzet.
5.19.Volgens [verweerder] heeft RCS ernstig verwijtbaar gehandeld door hem zonder zwaarwegende redenen daarvoor op non-actief te stellen. Met de op non-actiestelling heeft RCS volgens [verweerder] op ongeoorloofde wijze vooruitgelopen op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, waardoor hij reputatieschade heeft opgelopen. De kantonrechter laat in het midden in hoeverre het op non-actief stellen als ernstig verwijtbaar handelen van RCS kan worden aangemerkt, omdat [verweerder] niet aannemelijk heeft gemaakt dat juist dit handelen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft veroorzaakt. De arbeidsverhouding was immers, zoals hiervoor overwogen, reeds voorafgaand aan de non-actiefstelling al diepgaand verstoord.
5.20.Omdat aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden, hoeft RCS geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
het tegenverzoek
5.21.
Het verzoek van [verweerder] om toekenning van een billijke vergoeding hoeft niet te worden behandeld, omdat daarop hiervoor al is beslist.
5.22.
Het verzoek om RCS te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding kan worden toegewezen. Het gedrag van [verweerder] dat heeft bijgedragen aan het ontstaan van de verstoorde arbeidsverhouding valt hem weliswaar te verwijten, maar dat dit ook
ernstigverwijtbaar is, heeft RCS onvoldoende onderbouwd.
de proceskosten in het verzoek en het tegenverzoek
5.23.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van één van beide partijen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2024;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
het tegenverzoek
6.4.
veroordeelt RCS om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van € 9.484,65 bruto;
6.5.
wijst het verzoek voor het overige af;
6.6.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter