ECLI:NL:RBNHO:2024:5669

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
15/065103-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige afname van DNA-materiaal leidt tot bewijsuitsluiting en vrijspraak

Op 7 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een wapen. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 24 mei 2024. De verdachte, die zich verzette tegen de afname van DNA-materiaal, werd onder dwang gedwongen om wangslijmvlies af te staan. De officier van justitie stelde dat deze afname onrechtmatig was, wat leidde tot een verzoek om bewijsuitsluiting. De verdediging voerde aan dat de afname in strijd was met de wet en dat dit een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de verdachte vormde. De rechtbank oordeelde dat de afname van het DNA-materiaal inderdaad onrechtmatig was, omdat de wet voorschrijft dat bij verzet van de verdachte geen wangslijmvlies mag worden afgenomen. Dit vormverzuim was onherstelbaar en leidde tot uitsluiting van het bewijs. Hierdoor was er onvoldoende bewijs om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten, wat resulteerde in een vrijspraak. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet wettig en overtuigend was bewezen schuldig aan het feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/065103-24 (P)
Uitspraakdatum: 7 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 mei 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres],
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.H.I. van Dongen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Zeist, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 23 februari 2024 te Zuid-Scharwoude, gemeente Dijk en Waard,
in elk geval in Nederland op een parkeerterrein aan de Oostelijke Randweg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een iPad in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1], in elk geval
aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te
doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld
tegen voornoemde [slachtoffer 1] te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of
- met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft
geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2hij op of omstreeks 23 februari 2024 te Zuid-Scharwoude, gemeente Dijk en Waard,
althans in Nederland een wapen van categorie I, onder 7 van de Wet Wapens en
Munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen
voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig
op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk
een nabootsing van een pistool, dat een sprekende gelijkenis vertoont met een
bestaand vuurwapen, te weten een vuurwapen van het merk Glock 19, type Gen 3,
voorhanden heeft gehad;
Feit 3hij op of omstreeks 12 augustus 2022 te Alkmaar uit een woning, gelegen aan
Stetwaard 71 een jas (merk: the North Face) en/of sieraden (een Seiko horloge en/of
een goudkleurige armband en/of een goudkleurige ketting) en/of een Nintendo
Switch en/of een geldbedrag, in elk geval enig(e) goed(eren, dat/die geheel of ten
dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich
de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen
goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking
en/of inklimming.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van bewijsuitsluiting

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het DNA-materiaal, dat van de verdachte is verkregen, onrechtmatig is afgenomen. De onrechtmatigheid volgt uit het feit dat bij het onder dwang afnemen van DNA-materiaal de verkeerde methode is toegepast. Dit betreft een ernstig en onherstelbaar vormverzuim dat dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Dit laat volgens de officier van justitie onverlet dat de overige feiten en omstandigheden voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren voor een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Dit geldt niet voor het onder 3 tenlastegelegde: voor dit feit heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er in het voorbereidend onderzoek sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Volgens de raadsman is het DNA-materiaal van de verdachte op een onrechtmatige wijze verkregen, namelijk in strijd met artikel 151b lid 3 Wetboek van Strafvordering (Sv). Hierbij is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de verdachte (in strijd met artikel 3 en 6 EVRM). Gelet op de ernst van het verzuim en het daardoor ontstane nadeel voor de verdachte, verbindt de verdediging hieraan de conclusie dat de op het DNA-materiaal gebaseerde onderzoeksresultaten dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, na uitsluiting van de DNA-resultaten, de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten als het gevolg van het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast.
Op 27 februari 2024 bevond de verdachte zich samen met zijn raadsman in een spreekkamer in de cellengang van de rechtbank Noord-Holland in Haarlem in verband met de voorgeleiding van de verdachte. De officier van justitie had de raadsman op voorhand medegedeeld dat die dag een forensisch arts langs zou komen om DNA af te nemen van de verdachte. De officier van justitie heeft vervolgens een bevel gegeven tot afname van celmateriaal, een en ander na uitleg aan de verdachte en diens raadsman. De verdachte liet weten zijn medewerking aan de afname van zijn wangslijmvlies te weigeren. Ondanks herhaald aandringen en de mededeling dat geweld zou worden gebruikt bij weigering, bleef de verdachte zijn medewerking weigeren. Hierop zijn meerdere verbalisanten van de Afdeling Arrestanten Taken de spreekkamer binnengegaan, om de verdachte onder controle te brengen zodat de forensisch arts het wangslijmvlies kon afnemen. Bij het onder controle brengen hebben meerdere verbalisanten de verdachte naar de grond gewerkt en aldaar gefixeerd, al dan niet met het gebruik van een ‘bokkenpoot’, om vervolgens met kracht de duim op de wang van de verdachte te zetten om hem zo te dwingen zijn mond open te doen. Nadat de verbalisanten aangaven dat de situatie veilig was, heeft de forensisch arts de DNA afname uitgevoerd bij de verdachte door het afnemen van wangslijmvlies.
Juridisch kader
Artikel 151b Wetboek van Strafvordering regelt in welke gevallen en op welke wijze van een weigerachtige verdachte celmateriaal kan worden afgenomen ten behoeve van DNA-onderzoek. Kort gezegd kan de officier van justitie bevelen dat celmateriaal wordt afgenomen, waarbij in het geval van verzet van de verdachte zo nodig met behulp van de sterke arm bloed of haarwortels kunnen worden afgenomen. De rechtbank leidt uit de tekst van artikel 151b, derde lid, Sv en de wetgeschiedenis [1] af dat het de nadrukkelijke bedoeling is van de wetgever dat wanneer een verdachte zich daadwerkelijk verzet tegen de DNA-afname, er geen wangslijmvlies mag worden afgenomen, maar alleen bloed of haarwortels.
Indien een onherstelbaar vormverzuim heeft plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek, schrijft artikel 359a Sv voor aan de hand van welke criteria moet worden bepaald of en zo ja welk rechtsgevolg daaraan door de rechter wordt verbonden. Deze criteria zijn (a) het belang dat het geschonden voorschrift dient, (b) de ernst van het verzuim en (c) het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Onder verwijzing naar de rechtspraak van de Hoge Raad (in het bijzonder Hoge Raad 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, r.o. 2.4.4) overweegt de rechtbank dat bewijsuitsluiting onder meer aan de orde kan zijn indien sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift, waarbij bewijsuitsluiting kan dienen als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden. Het doel daarbij is het voorkomen van vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst.
Toepassing op de onderhavige zaak
Uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken blijkt dat de verdachte zich op 27 februari 2024 hevig verzet heeft tegen de afname van DNA. Omdat hij vervolgens door meerdere verbalisanten ter uitvoering van het bevel van de officier van justitie met behulp van de sterke arm is onderworpen aan afname van wangslijmvlies in plaats van bloed of haarwortels, terwijl hij zich op dat moment hevig verzette, is door de ambtenaren het bepaalde in artikel 151b, derde lid, Sv geschonden. Zonder wettelijke basis is een inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit en het lichamelijk welbevinden van de verdachte, hetgeen in ieder geval een ernstige inbreuk op artikel 8 EVRM oplevert. Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
De rechtbank acht dit verzuim ernstig. De wetgever heeft met de bepaling van artikel 151b, derde lid, Sv voorzien in het toepassen van geweld bij een andere vorm van DNA afname dan bij het afnemen van wangslijmvlies. Uit de wetsgeschiedenis behorend bij dit artikel blijkt dat specifiek aan de wettekst is toegevoegd dat er bij verzet van de verdachte geen wangslijmvlies mag worden afgenomen, omdat dit “buitengewoon problematisch” kan zijn. De overheid dient zich bij uitstek te houden aan de voorschriften voor de toepassing van geweld, mede gelet op het aan overheidsdienaren toevertrouwde geweldsmonopolie.
Het nadeel dat de verdachte heeft ondervonden is dan ook evident. De verdachte heeft zonder wettelijke basis geweld moeten dulden om hem te dwingen vanuit zijn mondholte DNA materiaal af te staan en hij heeft daardoor pijn ondervonden. Deze wijze van het onder controle brengen en houden van de verdachte om bij hem uit zijn mond een monster te verkrijgen, levert aanzienlijke risico’s op voor het lichamelijke welzijn.
Verder overweegt de rechtbank dat de voorschriften van artikel 151b Sv kennelijk onvoldoende scherp op het netvlies hebben gestaan van meerdere ambtenaren van de Afdeling Arrestanten Taken, de officier van justitie alsmede van de forensisch arts en dat met de onrechtmatige handelwijze is voortgegaan ondanks protest van de aanwezige raadsman.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat door de wijze van afname van het DNA materiaal zoals hiervoor beschreven, sprake is van een onherstelbaar vormverzuim bestaande uit een ernstige schending van een belangrijk voorschrift ter bescherming van de lichamelijke integriteit, in strijd met de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever. Daarbij zijn er aanwijzingen dat de bij die afname betrokken instanties onvoldoende scherp voor ogen hebben gehad hoe ver hun bevoegdheden reikten in het kader van die afname. Deze gang van zaken heeft voor de verdachte ernstig nadeel opgeleverd. De rechtbank acht daarom uitsluiting van het in strijd met dat voorschrift verkregen bewijs passend als rechtsstatelijke waarborg en als middel om opsporingsambtenaren in toekomstige vergelijkbare situaties te weerhouden van dergelijk onrechtmatig optreden.

4.VrijspraakOmdat het onrechtmatig verkregen celmateriaal ten behoeve van het DNA-onderzoek wordt uitgesloten van het bewijs, vervallen daarmee ook de onderzoeksresultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek. De resterende feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende belastend voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. Die conclusie ligt zonder meer voor de hand voor het onder 3 tenlastegelegde feit, waar behoudens de (van het bewijs uitgesloten) DNA-match, geen belastende informatie jegens de verdachte bestaat.

Ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten overweegt de rechtbank dat geen van de bewijsmiddelen (kort gezegd: de aangifte met signalement, de herkenning van de verdachte door de aangever na een enkelvoudige fotoconfrontatie en het aantreffen van de verdachte met twee blauwe ogen) de verdachte onmiskenbaar als dader aanwijst, ook niet indien zij in onderling verband worden beschouwd. De rechtbank merkt hierbij op dat een herkenning op grond van een enkelvoudige fotoconfrontatie (waarbij de aangever slechts één foto krijgt te zien) binnen de jurisprudentie een zwakke bewijskracht kent en het gebruik daarvan afhankelijk is van het overige steunbewijs. Dit steunbewijs is naar het oordeel van de rechtbank niet of in onvoldoende mate aanwezig in het dossier. De feiten en omstandigheden zijn derhalve, hoewel zeer belastend voor de verdachte, onvoldoende om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat het de verdachte was die de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.036,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. van Poecke, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. H. Bakker rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juni 2024.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1999/2000, 26271 (Wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken), 7 (Nota van Wijziging)