ECLI:NL:RBNHO:2024:5665

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
15/226836-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en mishandeling in Alkmaar met mes

Op 7 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak vond plaats in Alkmaar en betrof een incident op 6 september 2023, waarbij de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] met een mes in de bovenarm stak, wat leidde tot een ernstige verwonding. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood, gezien de aard van de verwonding en de omstandigheden waaronder deze was toegebracht. De verdachte werd ook beschuldigd van mishandeling van een tweede slachtoffer, [slachtoffer 3], maar werd vrijgesproken van openlijke geweldpleging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en kende schadevergoeding toe aan de benadeelde partijen. De rechtbank overwoog dat de verdachte, onder invloed van drank en drugs, zonder enige aanleiding de confrontatie had gezocht met de slachtoffers, wat leidde tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling voor de verdachte om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/226836-23 en 15/259490-23 (ttz. gev) (P)
Uitspraakdatum: 7 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 december 2023, 4 maart 2024 en 24 mei 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De in die zaken ten laste gelegde feiten zijn hierna voor de leesbaarheid doorgenummerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. V. Mes, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
(15/226836-23)Feit 1primair
hij op of omstreeks 6 september 2023 te Alkmaar ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te
beroven, immers heeft verdachte die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal,
met een mes, althans een scherp puntig voorwerp, in de (rechter)bovenarm, althans
in het lichaam gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid
subsidiair
hij op of omstreeks 6 september 2023 te Alkmaar ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, immers heeft verdachte die [slachtoffer 1] meerdere malen,
althans eenmaal, met een mes, althans een scherp puntig voorwerp, in de
(rechter)bovenarm, althans in het lichaam gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 6 september 2023 te Alkmaar [slachtoffer 1] heeft mishandeld
door die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een
scherp puntig voorwerp, in de (rechter)bovenarm, althans in het lichaam te steken;
Feit 2hij op of omstreeks 6 september 2023 te Alkmaar, openlijk, te weten aan de
Langestraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek
toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere
personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] welk geweld bestond uit:
- die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp
puntig voorwerp, in de (rechter)bovenarm, althans in het lichaam te steken en/of
- door die [slachtoffer 2] met een glazen fles, althans een glazen voorwerp, te slaan en/of
met glas te gooien,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
- een (steek)verwonding in de (rechter)arm voor die [slachtoffer 1] en/of
- een of meerdere snijwonden in de (rechter)hand en/of aan het hoofd, althans aan
het lichaam, voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
(15/259490-23)Feit 3
hij op of omstreeks 20 juni 2023 te Alkmaar [slachtoffer 3] heeft mishandeld door één of meerdere malen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of te stompen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging doodslag en de onder 3 ten laste gelegde mishandeling, en tot vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging doodslag, omdat geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood.
De raadsman heeft ook verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde feit, omdat de verdachte geen opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van geweld. Mocht de rechtbank dat verweer verwerpen, dan dient de verdachte te worden vrijgesproken van het strafverzwarende gedeelte dat het lichamelijk letsel beschrijft, aangezien de verdachte dat letsel niet heeft teweeggebracht.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Uit het dossier komt naar voren dat nadat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] in zijn bovenarm heeft gestoken, een vechtpartij ontstond waarbij door meerdere personen geweld werd gebruikt. Hierbij zou onder meer de medeverdachte [naam] aangever [slachtoffer 2] hebben geslagen met een kapot glas. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter niet dat er bij de geweldpleging, die onmiskenbaar alleen vanuit de verdachte is begonnen, op enig moment sprake is geweest van enige vorm van samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [naam]. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van geweldpleging
in verenigingen dient de verdachte voor dit feit te worden vrijgesproken.
3.3.2.
Bewijsmiddelen feit 1 en feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Nadere bewijsoverwegingen feit 1
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het betreffende gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte in een plotselinge eruptie van geweld een fors mes in de bovenarm van het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft gestoken. Het mes is afgeketst op het bovenarmbot (‘humerus’) en heeft de arm van het slachtoffer volledig doorboord, waarbij het lemmet is afgebroken van het heft, een slagader heeft geraakt en eerst in het ziekenhuis uit de arm kon worden verwijderd. Hieruit volgt dat de verdachte met flinke kracht heeft gestoken. Door op deze wijze, doelbewust en met flinke kracht, het slachtoffer met een fors mes te steken in zijn bovenarm, en dus ook in de buurt van het bovenlichaam waar zich vitale lichaamsonderdelen bevinden, is sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden.
De rechtbank is tevens van oordeel dat door op deze wijze te handelen het niet anders kan zijn dan de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht daarbij de lezing van de verdachte dat hij bewust in de arm heeft gestoken dat hij een einde aan het gevecht wilde maken, ongeloofwaardig. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zonder kennelijke aanleiding de confrontatie met vier toevallige passanten heeft opgezocht en een van hen vrijwel onmiddellijk met kracht in zijn bovenarm heeft gestoken. Van enig geweld door het slachtoffer of een van de anderen was op dat moment nog geen sprake. Dit staat haaks op de verklaring van de verdachte, voor welke verklaring ook overigens geen steun in het dossier te vinden is. De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte daarom terzijde.
De rechtbank concludeert daarom dat sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood en verwerpt het verweer dienaangaande van de verdediging.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 6 september 2023 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes in de (rechter)bovenarm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Feit 3
hij op 20 juni 2023 te Alkmaar [slachtoffer 3] heeft mishandeld door meerdere malen tegen het gezicht te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: Poging tot doodslag
en
Feit 3: Mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met oplegging van de door de Reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren, waarbij de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de oprechte spijtbetuigingen van de verdachte, de verantwoordelijkheid die hij heeft genomen en het letsel dat hij zelf heeft opgelopen. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de veranderde houding van de verdachte ten aanzien van de hulpverlening en het grote belang dat die hulpverlening zo spoedig mogelijk kan aanvangen. Ten slotte heeft de raadsman gewezen op de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft op klaarlichte dag in een drukke winkelstraat in het centrum van Alkmaar zonder enige aanleiding de confrontatie gezocht met vier jongens die toevallig passeerden en een van hen, het 17-jarige slachtoffer [slachtoffer 1], vrijwel onmiddellijk met een mes in de bovenarm gestoken. Het mes heeft de bovenarm van het slachtoffer volledig doorboord en is daarbij in tweeën gebroken. Als gevolg van de daarbij veroorzaakte slagaderlijke bloeding heeft het slachtoffer een halve liter bloed verloren. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat het voorval een enorme impact heeft op zijn leven, zowel fysiek als mentaal. Dat Almoujah de aanslag op de persoon heeft overleefd is te danken aan onder meer een kordaat optredende getuige en bepaald niet aan de verdachte.
Daarnaast heeft de verdachte een man van middelbare leeftijd, het slachtoffer [slachtoffer 3], ook hier zonder duidelijke aanleiding, twee keer tegen het gezicht geslagen, waarbij deze onder meer een bloedneus heeft opgelopen.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, naar eigen zeggen onder forse invloed van drank en drugs en in één geval bewapend met een mes, bij herhaling de agressieve confrontatie heeft gezocht met min of meer toevallige passanten die niets kwaads in de zin hadden. Met dit onverklaarbaar ongeremde agressieve optreden heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Bovendien veroorzaken incidenten als deze gevoelens van schrik en onveiligheid bij omstanders.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor vuurwapenbezit en mishandeling is veroordeeld tot onherroepelijke vrijheidsstraffen. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 16 februari 2024 en 1 mei 2024 van M. Stoutenburg, als reclasseringswerkster verbonden aan GGZ Fivoor Haarlem. Hierin wordt de verdachte omschreven als iemand met al langer bestaande forse verslavingsproblematiek, PTSS, emotieregulatie problematiek, ADHD en mogelijk onverwerkte trauma’s. Voorafgaand aan zijn huidige detentie was sprake van een neerwaartse spiraal, waarin de verdachte geen vaste verblijfplaats had, veel middelen gebruikte en er grote zorgen bestonden over zijn fysieke en mentale welzijn. Geadviseerd wordt daarom een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder een langdurige klinische opname bij Forensisch Psychiatrische Afdeling Radix, zodat met de verdachte intensief gewerkt kan worden aan zijn verslavings- en gedragsproblematiek en daarmee aan vermindering van de kans op recidive. De reclassering onderstreept hierbij dat de opname direct dient aan te sluiten op de detentie om de kans op slagen zo groot mogelijk te laten zijn.
De rechtbank neemt de bevindingen van de rapporteur over en overweegt nog als volgt. De verdachte heeft inzicht getoond in de verwerpelijkheid van zijn gedrag en heeft ter zitting herhaaldelijk aangegeven open te staan voor behandeling van zijn verslavings- en gedragsproblematiek. Hij lijkt daarbij in te zien dat, om verdere teloorgang en nog grotere problemen te voorkomen, het noodzakelijk is dat hij nu zijn leven een andere wending moet geven. Het is daarbij van groot belang dat de verdachte zich zal blijven conformeren aan de bijzondere voorwaarden zoals die door de rechtbank worden gesteld bij het voorwaardelijke strafdeel. Deze ‘stok achter de deur’ moet daarom groter zijn dan in de strafeis van de officier van justitie tot uitdrukking komt en zal ook, gelet op de langdurigheid en hardnekkigheid van de problematiek, langer moeten duren dan de gebruikelijke twee jaren.
Straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een gevangenisstraf kan worden volstaan. De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, omdat zij het belangrijk vindt dat de verdachte intensief en langdurig behandeld en begeleid wordt zodat de kans op toekomstige geweldsincidenten verkleind wordt. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank daarom de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden (kort gezegd: meldplicht bij reclassering, opname in een zorginstelling voor de duur van maximaal één jaar, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole) en daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren. De rechtbank acht die periode nodig in verband met de te verwachten ingrijpende behandeling en begeleiding.
De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn en daarmee direct van kracht, omdat er op dit moment nog ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft bepleit dat de vordering conform soortgelijke zaken dient te worden gematigd tot
€ 3.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Voor vergoeding van die schade bestaat een wettelijke grondslag (art. 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek) en vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om het bedrag te matigen. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: poging doodslag] aanleiding ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte is vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 2 is ten laste gelegd. In zoverre is de vraag of de schade het gevolg is van het onder 2 ten laste gelegde niet meer aan de orde. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat (een deel van) de gestelde schade van de benadeelde partij [slachtoffer 2] het rechtstreekse gevolg is van de onder 1 bewezenverklaarde poging tot doodslag in de zin van artikel 51f , eerste lid, en artikel 361 lid 2 onder b van het Wetboek van Strafvordering. De bewezenverklaarde steekpartij waarvan [slachtoffer 1] het directe slachtoffer was, culmineerde in een gewelddadige confrontatie tussen enerzijds de verdachte en anderzijds een viertal mannen, van wie [slachtoffer 2], die zijn vriend [slachtoffer 1] te hulp schoot, er een was. In de loop van deze kortdurende confrontatie heeft [slachtoffer 2] op enig moment een kapot glas moeten afweren als gevolg waarvan hij het genoemde letsel heeft opgelopen. Deze schade is aldus het rechtstreekse gevolg geweest van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en deze schade kan, gelet op de omstandigheden waaronder het letsel is toegebracht en de voorzienbaarheid van de schade onder die omstandigheden, in redelijkheid aan de verdachte worden toegerekend.
Voor vergoeding van de gestelde immateriële schade bestaat een wettelijke grondslag (artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek) en vergoeding van de schade komt de rechtbank tot een hoogte van € 1.000,00 (duizend euro) billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: poging doodslag] aanleiding ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 45, 63, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoerzal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarden:
- dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Hij dient zich gedurende de door de rechtbank bepaalde periode blijven melden, bij een reclasseringsorganisatie (SVG) in de regio waar hij verblijft, zo frequent als die reclasseringsorganisatie gedurende deze periode nodig acht;
- de verdachte zich laat opnemen in een nader, door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, te bepalen kliniek. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- de verdachte zich in het kader van nazorg laat behandelen door een nader te bepalen zorgverlener afhankelijk van de woonplaats van de verdachte, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- de verdachte aansluitend verblijft op de klinische opname in een nader te bepalen instelling voor beschermd / begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- de verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- de verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
- dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en
- dat de verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.000,00als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
65 dagen gijzelingen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,00als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 dagen gijzelingen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Bakker, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. E.M. van Poecke rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juni 2024.