ECLI:NL:RBNHO:2024:565

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
C/15/347103 KG RK 23/768
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

Op 3 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de kantonrechter mr. A.E. Merkus. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben op 12 december 2023 schriftelijk verzocht om wraking van de rechter in een aanhangige civiele procedure. De wrakingsgronden betroffen onder andere de schijn van partijdigheid en ontoelaatbare diskwalificatie van de gemachtigde van verzoekers. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 3 januari 2024 zijn verzoekers en de rechter verschenen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen grond is voor wraking, omdat er geen vooringenomenheid of schijn van partijdigheid is aangetoond. De rechter heeft haar voorlopig oordeel gegeven na het horen van alle partijen, en de wrakingskamer concludeert dat de procedure correct is verlopen. De wrakingsgronden zijn ongegrond verklaard, en de zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op 6 december 2023.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/347103 KG RK 23/768
Beslissing van 3 januari 2024
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker 1] en
[verzoeker 2] ,
gemachtigde:
[naam 1] ,
wonende te Heiloo,
verzoekers.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. A.E. Merkus
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
De gemachtigde van verzoekers heeft op 12 december 2023 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter. Bij deze rechtbank, sectie Kanton, locatie Alkmaar, is een zaak aanhangig met als zaak- en rolnummer 10597255 \ CV EXPL 23-2986, hierna te noemen: de hoofdzaak.
Verzoekers zijn in de hoofdzaak de eisende partijen.
1.2.
De mondelinge behandeling in de hoofdzaak vond plaats op 6 december 2023. Daarbij waren behalve de rechter, verzoekers en hun gemachtigde ook de gedaagde partijen [naam 2] en [naam 3] en hun advocaat [naam 5] (en diens kantoorgenoot [naam 6]) aanwezig. In het publiek was de heer [naam 4] aanwezig.
1.3.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.4.
Het wrakingsverzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 3 januari 2024. [verzoeker 2] en mr. [naam 1] zijn verschenen. Ook de rechter is verschenen. In de zaal was de heer [naam 4] aanwezig.
1.5.
De wrakingskamer heeft na een schorsing direct na afloop van de mondelinge behandeling uitspraak gedaan.

2.De standpunten van verzoekers en van de rechter

2.1.
In het verzoekschrift heeft de gemachtigde van verzoekers vier wrakingsgronden aangevoerd:
2.1.1. 1.
1. Schijn van partijdigheid ten aanzien van de feitelijke beoordeling van het geschil;
2. Schijn van partijdigheid ten aanzien van de waardering van de verschillende partijbelangen;
Verzoekers beschrijven over de eerste twee wrakingsgronden dat er op de zitting een aantal zaken is komen vast te staan. Zij voeren hierover aan:
“Rechter Merkus heeft in bovenvermelde omstandigheden die door gedaagde tijdens de mondelinge behandeling feitelijk zijn erkend, ter zitting echter geen aanleiding gezien haar voorlopig oordeel van een voorbehoud te voorzien;
AANGEZIEN
Rechter Merkus eiseressen aan het einde van de zitting de boodschap heeft meegegeven dat eiseressen er serieus rekening mee moesten houden dat haar vorderingen (beëindigen rechtsverhouding) zouden worden afgewezen, en dat de vorderingen in reconventie (totale renovatie [adres] op kosten van de “verhuurder”) waarschijnlijk zal worden toegewezen.”
2.1.2. 3.
3. Schijn van partijdigheid gewekt door de wijze van bevraging (niet doorvragen) van partijen;
Deze wrakingsgrond hebben verzoekers als volgt toegelicht:
“Aan het einde van de mondelinge behandeling stelde de rechter [naam 1] nog een vraag over de vermeende duurzaamheid van de gemeenschappelijke huishouding die gedaagden al jaren voeren. Door alle pijlen op [naam 1] te richten heeft rechter Merkus de juridische werkelijkheid (jurisprudentie) niets te verantwoorden en kan een duurzaam gemeenschappelijke huishouding tussen gedaagden als niet weersproken worden aangenomen. Leeftijd en leeftijdsverschil blijft zo buiten beschouwing omdat de rechter daar geen punt van wil maken.”
2.1.3. 4.
4. Ontoelaatbare diskwalificatie ter zitting van gemachtigde [naam 1] ;
De toelichting op deze wrakingsgrond luidt als volgt:
“In het kader van haar voorlopig oordeel heeft de rechter [verzoeker 2] er nog op gewezen dat gelet op haar leeftijd van 83 jaar een hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof erg lang zou gaan duren.
Toen daarop de mogelijkheid van een minnelijke regeling door de rechter werd geopperd heeft de rechter [verzoekers] te verstaan gegeven: “Met iemand als [naam 1] ga je er niet komen”, althans woorden van gelijke strekking.
De rechter heeft gemachtigde van eiseressen ter zitting aldus opzettelijk en ondubbelzinnig gediskwalificeerd, vervolgens is K.E. [naam 4] in het publiek gevraagd of deze tussen partijen kon bemiddelen. Gemachtigde van eiseressen [naam 1] is niets gevraagd.(…)
Met haar tirade over [naam 1] heeft de rechter geprobeerd een wig te drijven tussen [verzoeker 2] en haar gemachtigde/ vertrouwenspersoon. (…)
Door onverbloemd op [naam 1] af te geven heeft de rechter de schijn van partijdigheid (die ook de griffier steeds meer was gaan opvallen) actief kenbaar gemaakt.”
2.2.
De rechter heeft zich in haar schriftelijke reactie op het standpunt gesteld dat er geen grond is die meebrengt dat zij zou moeten worden gewraakt.
“In het wrakingsverzoek staan ten aanzien van bewoordingen die ik op de mondelinge behandeling gebruikt heb verschillende onjuistheden. Zo heb ik mijn voorlopig oordeel wel van een voorbehoud voorzien, hetgeen mr [naam 1] feitelijk ook erkent waar hij stelt dat ik heb aangegeven dat eiseressen er ‘serieus rekening mee moeten houden’ dat hun vorderingen worden afgewezen. Echter is ook deze weergave niet helemaal juist, aangezien ik heb aangegeven dat [verzoekers] er rekening mee moest houden dat zij niet zou bereiken hetgeen zij had aangegeven te willen bereiken met de aangespannen procedure. Over de reconventie heb ik mij niet uitgelaten.
Ik heb niet aangegeven dat het verwijderen van de schuur een futiliteit is. Ik heb mij over dit punt van het geschil niet uitgelaten.
Hetgeen staat onder nummer 4 van het wrakingsverzoek is nagenoeg geheel niet in overeenstemming met de feiten. De aangehaalde bewoordingen ‘met iemand als [naam 1] ga je er niet komen’ zijn niet van mij. Bewoordingen in die zin zijn geuit door de advocaat van de tegenpartij op het moment dat hij aangaf dat zijn cliënten open stonden voor een schikking. Deze woorden — en de aangiftes bij de politie die voorafgaand aan de procedure over en weer gedaan waren – waren voor mij de aanleiding om bij de heer [naam 4] te polsen of hij daar een rol in kon vervullen.Ook de bewoordingen ‘dat mag u niet doen door daar figuren als de heer [naam 1] op af te sturen’ (bijlage 4) heb ik niet gebruikt.”

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen, omdat daar geen grond voor is. Hierbij neemt de wrakingskamer tot uitgangspunt dat wraking van een rechter alleen aan de orde is indien, kort samengevat, de rechter (i) jegens een partij een vooringenomenheid koestert of (ii) wanneer de schijn van partijdigheid gewekt is.
In deze zaak is van beide gevallen geen sprake.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de gemachtigde bevestigd dat de rechter aan het eind van de zitting haar ‘voorlopig oordeel’ heeft gegeven, nadat zij alle partijen had gehoord. Van vooringenomenheid blijkt dan niet, omdat dat oordeel nu juist is gevormd door wat de rechter van partijen na toepassing van hoor en wederhoor heeft vernomen. Dat verzoekers het niet met de inhoud van dat oordeel eens zijn, kan niet tot de conclusie leiden dat de rechter vooringenomen is geweest of de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De zitting heeft in totaal twee uur geduurd en iedereen is aan het woord geweest. Ook hebben verzoekers een pleitnota overgelegd, nadat die was voorgedragen. Daarnaast heeft de rechter tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek verklaard dat verzoekers na repliek en dupliek ter zitting nogmaals hebben mogen reageren op de nieuw ingenomen standpunten van de wederpartij. De wrakingskamer is van oordeel dat er geen sprake is van schending van hoor en wederhoor. De eerste twee gronden kunnen daarom niet tot wraking leiden.
3.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekers de derde wrakingsgrond nog aangevuld door zich op het standpunt te stellen dat de rechter de wederpartij bewust niet heeft doorgevraagd, ondanks dat die zat te liegen. Dat heeft de rechter volgens de gemachtigde niet gedaan, omdat zij haar voorlopig oordeel al klaar had.
De wrakingskamer is van oordeel dat uit het proces-verbaal van de zitting en tijdens de mondelinge behandeling niet is gebleken dat de rechter bij de wederpartij bewust niet heeft doorgevraagd. Zelfs als een partij ter zitting meer vragen van de rechter krijgt voorgelegd dan de andere partij hoeft dat niet te leiden tot een schijn van partijdigheid. De rechter is ook niet verplicht door te vragen bij (mogelijke) onjuistheden, zoals de gemachtigde van verzoekers stelt. Het is aan de rechter overgelaten om die vragen te stellen, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het geschil. Daarnaast is het goed mogelijk dat een partij ter zitting leugens verkondigt maar dit kan niet leiden tot een gegrond wrakingsverzoek. Verzoekers en hun gemachtigden hadden bovendien de gelegenheid de rechter te wijzen op onjuistheden in afgelegde verklaringen.
3.4.
De rechter heeft ook tijdens de zitting van de wrakingskamer stellig ontkend dat zij zou hebben gezegd “Met iemand als [naam 1] ga je er niet komen”. Zij herhaalde dat een dergelijke uiting was gedaan door de gemachtigde van de wederpartij. De gemachtigde van verzoeker merkte daarover desgevraagd slechts op dat het volgens hem “woorden in die richting” waren geweest. Het staat daarom niet vast dat de rechter deze woorden heeft geuit. Daarnaast overweegt de wrakingskamer dat het niet ongebruikelijk is dat een buitenstaander, met enige afstand tot de zaak, wordt gevraagd om te bemiddelen tussen partijen. Het voorgaande kan daarom ook niet leiden tot een gegrond wrakingsverzoek.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek ongegrond;
4.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekers, hun gemachtigde, de rechter en aan de gedaagde partij in de hoofdzaak een afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3.
bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op 6 december 2023 en beveelt daartoe de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan de voorzitter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, team Handel, Kanton en Bewind.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, mr. W.C. Oosterbroek en
mr. J.H. Gisolf, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van
mr. D.C.H.M. de Dood, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2024.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.