ECLI:NL:RBNHO:2024:559

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
15/250300-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking door pakketbezorgster met valse aangifte

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als pakketbezorgster werkte. De verdachte heeft aangifte gedaan van een overval op de bestelbus waarin zij reed, maar het bleek dat zij samen met anderen de postpakketten had verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 september 2021, samen met medeverdachten, opzettelijk meerdere pakketten heeft verduisterd die toebehoorden aan haar werkgever. De verdachte heeft een valse aangifte gedaan om de verduistering te verhullen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de indiener niet bevoegd was om de vordering in te dienen. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die na de feiten een positieve wending in haar leven heeft gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/250300-21
Uitspraakdatum: 23 januari 2024
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b van het Wetboek van Strafvordering (Sv))
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, en van wat door de verdachte en haar raadsvrouw, mr. B. Roodveldt, advocaat te Zaandam, naar voren is gebracht.

1.Inleiding en tenlastelegging

De verdachte werkte als pakketbezorgster voor [slachtoffer]. Zij wordt ervan beschuldigd dat zij aangifte heeft gedaan van een overval op de bestelbus waarin zij reed, terwijl zij in werkelijkheid zelf, samen met anderen, de postpakketten heeft weggenomen.
In de tenlastelegging is onder feit 1 het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking (subsidiair het medeplegen van diefstal) beschreven en onder feit 2 het doen van een valse aangifte. De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking (feit 1 primair) en het doen van een valse aangifte (feit 2).
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1.
Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.2.
Bewijsmotivering medeplegen verduistering in dienstbetrekking (feit 1)
De rechtbank stelt op basis van het dossier en hetgeen is besproken tijdens de zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 7 september 2021 komt er bij de politie een melding binnen van een overval op een [slachtoffer]-medewerkster. Dit blijkt later te gaan om de verdachte. Zij vertelt de politie dat zij door onbekenden in de laadruimte van de [slachtoffer]-bus is gegooid, waarna de bus is weggereden. Op enig moment zou de bus door deze onbekenden zijn leeggehaald. Bij recreatiegebied Geestmerambacht zou zij zijn achtergelaten in de [slachtoffer]-bus. Uit het onderzoek van de politie en later ook uit de verklaring van de verdachte, blijkt dat deze gang van zaken niet juist is en dat er geen overval heeft plaatsgevonden.
De verdachte is in de ochtend van 7 september 2021 met een volgeladen [slachtoffer] bus naar de woning van haar oom, [naam 1], gereden. Hier was ook medeverdachte [naam 2] aanwezig. Op enig moment is het plan ontstaan om de [slachtoffer]-bus leeg te halen en dit te doen voorkomen als een overval. De andere medeverdachte, [naam 3], is benaderd met de vraag of de goederen in zijn woning konden worden opgeslagen. Daarmee is hij akkoord gegaan. De verdachte is vervolgens met de [slachtoffer]-bus vertrokken richting Heerhugowaard. Zij heeft in Heerhugowaard nog enkele pakketten bezorgd en de [slachtoffer]-bus is vervolgens via Sint-Pancras naar de woning van [naam 3] gereden. [naam 1] en [naam 2] reden in de auto van [naam 1] (een Skoda Fabia) via dezelfde route als de [slachtoffer]-bus, naar de woning van [naam 3]. Bij de woning van [naam 3] hebben de verdachte, [naam 1], [naam 3] en [naam 2] met elkaar de [slachtoffer]-bus leeggehaald en de pakketten in de woning van [naam 3] gezet. De verdachte is vervolgens samen met [naam 1] in de [slachtoffer]-bus naar recreatiegebied Geestmerambacht gereden. [naam 3] en [naam 2] zijn in de auto van [naam 1] achter hen aan gereden en hebben [naam 1] daar opgehaald. De verdachte heeft vervolgens bij het Geestmerambacht een voorbijganger aangesproken en gezegd dat zij was overvallen.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank stelt met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte vast dat zij met een volgeladen [slachtoffer]-bus naar de medeverdachten is gereden en haar medeverdachten op enig moment toegang heeft verleend tot de bus met pakketten. Daarnaast heeft de verdachte, samen met haar medeverdachten, de pakketten uit de bus geladen en opgeslagen in de woning van [naam 3]. Om te verbloemen dat zij samen met anderen de pakketten had weggenomen, heeft zij aangifte gedaan van een overval.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
zij op 7 september 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk meerdere (post)pakketten, die toebehoorden aan anderen dan aan verdachte en haar mededaders, en welke goederen verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als pakketbezorger van [slachtoffer], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Feit 2:
zij op 7 september 2021 te Alkmaar, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd immers heeft verdachte ten overstaan van politieambtenaren [naam 4] en [naam 5] opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert onder feit 1 op:
medeplegen van verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Het bewezenverklaarde levert onder feit 2 op:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sancties

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht moet hierop in mindering worden gebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd voor de duur van 80 uren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gevraagd om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis. Hieraan kan een voorwaardelijk strafdeel worden toegevoegd, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te begaan. Gelet op het feit dat de verdachte nu 40 uren per week werkt en geen oppas heeft voor haar dochter, verzoekt de verdediging om aan de verdachte geen taakstraf op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het verduisteren van 162 pakketten die zij onder zich had in het kader van haar werkzaamheden als bezorgster van [slachtoffer]. Een dergelijk feit brengt veel hinder en financiële schade voor [slachtoffer] met zich mee. Daarbij heeft de verdachte in ernstige mate misbruik gemaakt van haar positie als werknemer en in het door haar werkgever in haar gestelde vertrouwen. Daarnaast worden de personen voor wie de pakketten bestemd waren door dit handelen gedupeerd.
Om de verduistering te verhullen heeft zij een valse aangifte gedaan van een overval. Een valse aangifte misleidt de politie en legt ten onrechte beslag op de opsporingscapaciteit.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op haar strafblad (van 7 december 2023. Daaruit blijkt dat zij vaker met justitie in aanraking is gekomen, namelijk wegens zwart rijden, heling en mishandeling. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van 24 december 2021 en 11 december 2023. Uit deze rapporten en uit hetgeen is besproken tijdens de zitting, blijkt dat de verdachte na de in scène gezette overval haar leven een positieve wending heeft gegeven. Zij heeft een fulltime baan als receptioniste gevonden, beschikt over een huurwoning en heeft een groot deel van haar schulden afgelost. Daarnaast volgt de verdachte in de avonduren een opleiding en draagt zij zelfstandig de zorg voor haar vijfjarige dochter. De verdachte heeft afstand genomen van bepaalde familieleden en vrienden die haar negatief zouden beïnvloeden en vindt steun bij de leden van de Pinkstergemeente.
Conclusie
Hoewel de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om haar een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op de leggen. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden met ongeveer vier maanden en dat maakt dat de straf iets lager uitvalt. De rechtbank vindt het niet passend om de verdachte wederom (zij heeft 45 dagen in voorarrest gezeten) een detentieperiode te laten ondergaan. De rechtbank zal daarom het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk stellen aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Zij zal hiernaast bevelen dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit en wordt gestimuleerd de door haar ingeslagen positieve weg te vervolgen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd. De rechtbank vindt de feiten te ernstig om – zoals door de verdediging is verzocht – af te zien van het opleggen van een taakstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, en een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer].

Namens [slachtoffer]. is door [naam 6] op 3 februari 2022 een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend. De benadeelde partij vordert een bedrag van in totaal € 11.992,08.
Standpunten
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De vordering tot vergoeding van de geleden schade is ingediend door [naam 6]. Bij de vordering tot schadevergoeding is een volmacht gevoegd, waaruit blijkt dat dat [naam 6] de benadeelde partij mag vertegenwoordigen tot 1 september 2021. Aangezien de vordering op 3 februari 2022 is ingediend, valt dit buiten de periode waarvoor de volmacht is verleend. Omdat ook op andere wijze niet is gebleken dat [naam 6] bevoegd is om namens de benadeelde partij op te treden, voldoet de vordering niet aan de formele vereisten. Het aanhouden van de behandeling van de vordering om hierover duidelijkheid te verkrijgen, vormt een onevenredige belasting van het strafproces. Dit betekent dat de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in haar vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 188, 321, 322 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
75 (vijfenzeventig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
80 (tachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.E. Voorberg, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 januari 2024.