In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige. De vader heeft verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag alleen aan hem toe te kennen. De moeder heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een wijziging van het gezag rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds juli 2023 geen contact meer is geweest tussen de moeder en de minderjarige, en dat de moeder alle contact met de vader en de gecertificeerde instelling (GI) uit de weg gaat. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de gezamenlijke gezagsuitoefening niet meer mogelijk is en dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd. De rechtbank heeft het verzoek van de vader toegewezen en bepaald dat hij alleen het gezag over de minderjarige toekomt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.