ECLI:NL:RBNHO:2024:558

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
15/285974-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van verduistering in dienstbetrekking; diefstal van postpakketten

Op 23 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van verduistering in dienstbetrekking en diefstal in vereniging. De zaak betreft een incident op 7 september 2021, waarbij meerdere postpakketten zijn weggenomen. De medeverdachte, die als pakketbezorgster werkte, deed aangifte van een overval, maar het bleek dat zij samen met de verdachte de pakketten had weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet rechtmatig over de pakketten beschikte, waardoor hij niet kon worden veroordeeld voor medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging, maar veroordeelde hem wel voor diefstal in vereniging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 120 dagen geëist, waarvan 105 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en vrijwilligerswerk, en legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op, gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht, en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, omdat de vordering niet aan de formele vereisten voldeed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/285974-21
Uitspraakdatum: 23 januari 2024
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b van het Wetboek van Strafvordering (Sv))
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij samen met anderen meerdere postpakketten heeft weggenomen, terwijl één van zijn mededaders deze pakketten onder zich had als medewerkster van [slachtoffer].
Dit is primair tenlastegelegd als medeplegen van verduistering in dienstbetrekking en subsidiair als diefstal in vereniging.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1.
Vrijspraak medeplegen verduistering in dienstbetrekking
Duidelijk is dat de verdachte samen met twee mededaders de inhoud van de bestelbus van [slachtoffer] heeft weggenomen. Eén van die medeverdachten werkte als pakketbezorgster bij [slachtoffer]. Zij had de postpakketten vanwege haar werk rechtmatig onder zich (maar zij heeft zich die pakketten wederrechtelijk toegeëigend). De verdachte werkte niet bij [slachtoffer]. De rechtbank heeft zich daarom de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen moet sprake zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of meerdere anderen. In het algemeen geldt dat niet ieder van de daders afzonderlijk alle onderdelen van de delictsomschrijving (dat is de omschrijving van het strafbare feit in de wet) hoeft te vervullen. Dat de medeverdachte wel maar de verdachte niet bij [slachtoffer] werkte, maakt in dit specifieke geval echter dat niet gesproken kan worden van het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. Het medeplegen van verduistering vereist namelijk dat elk van de deelnemers de goederen anders dan door een misdrijf onder zich heeft (gehad). Aangezien de verdachte op geen enkel moment de weggenomen goederen rechtmatig onder zich heeft gehad, kan het handelen van de verdachte niet worden gekwalificeerd als het medeplegen van verduistering. Dit betekent dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De rechtbank veroordeelt de verdachte wel wegens diefstal in vereniging van de postpakketten. Dat wordt hierna uitgelegd.
4.2.
Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.3.
Bewijsmotivering diefstal van postpakketten in vereniging
De rechtbank stelt op basis van het dossier en hetgeen is besproken tijdens de zitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 7 september 2021 komt er bij de politie een melding binnen van een overval op een [slachtoffer] medewerkster. Dit blijkt later te gaan om de medeverdachte [naam 1], tevens het nichtje van de verdachte. Zij vertelt de politie dat zij door onbekenden in de laadruimte van de [slachtoffer] bus is gegooid, waarna de bus is weggereden. Op enig moment zou de bus door deze onbekenden zijn leeggehaald. Bij recreatiegebied Geestmerambacht zou zij zijn achtergelaten in de [slachtoffer]-bus. Uit het onderzoek van de politie en later ook uit de verklaring van de verdachte, blijkt dat deze gang van zaken niet juist is en dat er geen overval heeft plaatsgevonden.
De medeverdachte [naam 1] is in de ochtend van 7 september 2021 met een volgeladen [slachtoffer] bus naar de woning van de verdachte toegereden. Hier was ook medeverdachte [naam 2] aanwezig. Op enig moment is het plan ontstaan om de [slachtoffer] bus leeg te halen en dit te doen voorkomen als een overval. De andere medeverdachte, [naam 3], is benaderd met de vraag of de goederen in zijn woning konden worden opgeslagen. Daarmee is hij akkoord gegaan. [naam 1] is vervolgens met de [slachtoffer] bus vertrokken naar Heerhugowaard. Zij heeft in Heerhugowaard nog enkele pakketten bezorgd en de [slachtoffer]-bus is vervolgens via Sint Pancras naar de woning van [naam 3] gereden. De verdachte en [naam 2] reden in de auto van de verdachte (een Skoda Fabia), via dezelfde route als de [slachtoffer]-bus, naar de woning van [naam 3]. Bij de woning van [naam 3] hebben de verdachte, [naam 1], [naam 3] en [naam 2] met elkaar de [slachtoffer]-bus leeg gehaald en de pakketten in de woning van [naam 3] gezet. De verdachte en [naam 1] zijn vervolgens samen in de [slachtoffer]-bus naar recreatiegebied Geestmerambacht gereden. [naam 3] en [naam 2] zijn in de auto van de verdachte achter hen aan gereden en hebben de verdachte daar opgehaald. [naam 1] heeft vervolgens bij het Geestmerambacht een voorbijganger aangesproken en gezegd dat zij was overvallen.
Medeplegen (diefstal in vereniging)
Zoals hiervoor al werd opgemerkt, is voor een bewezenverklaring van medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank stelt met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte het volgende vast. De rechtbank stelt daarbij voorop dat nergens in het dossier wordt ondersteund dat de verdachte zou zijn gedwongen dan wel bedreigd (door de medeverdachte [naam 2] of een ander) om onderhavig feit te plegen, zoals door de verdachte ter zitting naar voren is gebracht. Integendeel, uit de verklaringen van [naam 3] en [naam 2] volgt dat bij het plegen van de diefstal een zeker initiatief uit is gegaan van de verdachte. Hoewel de rechtbank het zeer goed mogelijk acht dat [naam 2] in zijn verklaringen niet het achterste van zijn tong heeft laten zien met betrekking tot zijn eigen aandeel, wordt het initiatief dat de verdachte heeft genomen ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo volgt uit de telefoongegevens van de verdachte dat hij op meerdere momenten gedurende op 7 september 2021 contact onderhoudt met de medeverdachten. Verder heeft de verdachte op enig moment de [slachtoffer]-bus bestuurd en heeft hij, samen met zijn medeverdachten, de pakketten uit de bus geladen en opgeslagen in de woning van [naam 3]. De verdachte is samen met [naam 1] naar recreatiegebied Geestmerambacht gereden en heeft zich daar laten ophalen door de medeverdachten [naam 3] en [naam 2]. Nadien heeft de verdachte de gestolen fietsen geprobeerd te verkopen aan getuige [naam 4], wat erop wijst dat de verdachte ook bij het verkopen van de gestolen goederen betrokken is geweest. Ook heeft hij [naam 3] later een geldbedrag betaald voor zijn aandeel in de diefstal. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank de tenlastegelegde diefstal in vereniging wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 september 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere (post)pakketten, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.
6. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sancties

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 105 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht moet hierop in mindering worden gebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd voor de duur van 80 uren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de omstandigheden waaronder de verdachte tot het plegen van dit feit is gekomen naar voren gebracht en heeft bepleit dat vanuit de verdachte geen sturende rol is uitgegaan. Gelet op het tijdsverloop sinds het wegnemen van de postpakketten en de overschrijding van de redelijke termijn voor het afdoen van strafzaken met bijna vier maanden, en gelet op de persoonlijke situatie, acht de raadsvrouw een straf conform voorarrest met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en eventueel een onvoorwaardelijke taakstraf, een passende straf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan de diefstal van 162 pakketten, die een van de mededaders onder zich had in het kader van haar werkzaamheden als bezorgster van [slachtoffer]. Dergelijk handelen bezorgt [slachtoffer] naast financiële schade ook veel hinder. Verder worden de personen voor wie de pakketten bestemd waren door dit handelen gedupeerd. Door zo te handelen heeft de verdachte aangetoond geen respect voor de eigendommen van anderen te hebben. Na de diefstal is gedaan alsof de medeverdachte was overvallen. Dat heeft voor veel beroering gezorgd in de maatschappij.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (van 7 december 2023), waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Dat weegt in het nadeel van de verdachte. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 1 april 2022. Uit dit rapport en uit hetgeen tijdens de zitting is besproken blijkt dat de verdachte los probeert te raken van zijn justitiële verleden. De verdachte heeft een gezin, werkt 40 uur per week als schoonmaker, doet vrijwilligerswerk en zoekt steun bij een sjamaan. Uit het reclasseringsrapport blijkt verder dat de reclassering van mening is dat de verdachte over voldoende vaardigheden beschikt om een delictvrij leven te kunnen leiden, zoals hij ook heeft laten zien in de laatste jaren.
Conclusie
Hoewel de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om hem een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op de leggen. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden met ongeveer vier en dat maakt dat de straf iets lager uitvalt. De rechtbank vindt het niet passend om de verdachte wederom (hij heeft 15 dagen in voorarrest gezeten) een detentieperiode te laten ondergaan. De rechtbank zal daarom het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk stellen aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Zij zal hiernaast bevelen dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit en wordt gestimuleerd de door hem ingeslagen positieve weg te vervolgen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 105 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden.

8.Beslag

Onder de verdachte is een telefoon van het merk Oppo in beslag genomen. De rechtbank is van oordeel, gelijk aan het standpunt van de officier van justitie, dat dit onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp moet worden teruggegeven aan de verdachte.

9.Vordering benadeelde partij [slachtoffer].

Namens [slachtoffer]. is door [naam 5] op 3 februari 2022 een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend. De benadeelde partij vordert een bedrag van in totaal € 11.992,08.
Standpunten
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De vordering tot vergoeding van de geleden schade is ingediend door [naam 5]. Bij de vordering tot schadevergoeding is een volmacht gevoegd, waaruit blijkt dat dat [naam 5] de benadeelde partij mag vertegenwoordigen tot 1 september 2021. Aangezien de vordering op 3 februari 2022 is ingediend, valt dit buiten de periode waarvoor de volmacht is verleend. Omdat ook op andere wijze niet is gebleken dat [naam 5] bevoegd is om namens de benadeelde partij op te treden, voldoet de vordering niet aan de formele vereisten. Het aanhouden van de behandeling van de vordering om hierover duidelijkheid te verkrijgen, vormt een onevenredige belasting van het strafproces. Dit betekent dat de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in haar vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
105 (honderdvijf) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
80 (tachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van:
- Telefoon, merk Oppo, goednummer: PL1100-2021186942-1307881.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.E. Voorberg, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 januari 2024.