Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Beschikking van de kantonrechter
procedure
- het verzoek, ter griffie ingekomen op 7 maart 2024;
- de akkoordverklaring van de mede-bewindvoerder, [bewindvoerder 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van het meerderjarigenbewind ten behoeve van een betrokkene, geboren in 1942. Het verzoek is ingediend door de bewindvoerder, geboren in 1968, die stelt dat het bewind niet langer nodig is omdat de betrokkene weinig bezittingen heeft en alle rekeningen automatisch worden voldaan. De bewindvoerder wijst ook op de administratieve lasten die het bewind met zich meebrengt, zoals het indienen van de boedelbeschrijving en de jaarlijkse rekening en verantwoording.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoek, dat op 7 maart 2024 ter griffie is ingekomen, en van de akkoordverklaring van de mede-bewindvoerder, geboren in 1971. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 mei 2024 is de situatie van de betrokkene besproken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat bij een eerdere beschikking van 31 juli 2023 een bewind was ingesteld vanwege de lichamelijke of geestelijke toestand van de betrokkene.
De rechter heeft beoordeeld of de grondslag voor het bewind inmiddels is vervallen. Uit de ingediende stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de lichamelijke of geestelijke toestand van de betrokkene ongewijzigd is en naar verwachting ook niet zal verbeteren. Gezien deze omstandigheden heeft de kantonrechter geconcludeerd dat de grondslag voor het bewind nog steeds aanwezig is en heeft het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.