ECLI:NL:RBNHO:2024:555

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
15/122102-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van verduistering in dienstbetrekking; diefstal van postpakketten en andere diefstallen

Op 23 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking en meerdere diefstallen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van verduistering, omdat de verdachte de postpakketten nooit rechtmatig onder zich heeft gehad. De medeverdachte, die als pakketbezorgster werkte, had de pakketten wel rechtmatig onder zich, maar de verdachte niet. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking die vereist is voor medeplegen.

De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan diefstal van de postpakketten in vereniging, omdat hij actief betrokken was bij het wegnemen van de pakketten. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor meerdere andere diefstallen, waaronder een woninginbraak in Oudorp en diefstal van gereedschap uit een verzorgingshuis. De rechtbank achtte de diefstal en opzetheling van de bankpas en het gouden horloge bewezen, omdat de verdachte deze goederen in zijn bezit had, terwijl hij wist dat ze van misdrijf afkomstig waren.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren. De verdachte moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn psychische en verslavingsproblematiek. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldeed aan de formele vereisten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/122102-22 (zaak A) en 15/042530-23 (zaak B) (ttz gevoegd) (P)
Uitspraakdatum: 23 januari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. van Oort, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij samen met anderen meerdere postpakketten heeft weggenomen, terwijl één van zijn mededaders deze pakketten onder zich had als medewerkster van [slachtoffer 1]. Dit is primair tenlastegelegd als het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking en subsidiair als diefstal in vereniging. In dit vonnis zal dit feit worden aangeduid als zaak A.
Daarnaast wordt de verdachte ervan beschuldigd dat hij in november 2022 meerdere goederen heeft weggenomen uit een woning in Oudorp (feit 1), in oktober 2022 gereedschappen heeft weggenomen uit een verzorgingstehuis in Heerhugowaard (feit 2) en in december 2022 meerdere goederen heeft weggenomen uit een woning in Alkmaar (feit 3).
De feiten 1 en 3 zijn primair als diefstal met braak tenlastegelegd. Feit 2 is primair ten laste gelegd als diefstal in vereniging. Subsidiair zijn alle drie de feiten steeds als heling aan de verdachte ten laste gelegd. In dit vonnis zullen deze feiten worden aangeduid als zaak B.
De volledige tekst van de tenlastelegging is, inclusief de wijziging die tijdens de zitting van 9 januari 2023 is toegelaten, als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van wat aan de verdachte primair onder zaak A ten laste is gelegd (medeplegen van verduistering in dienstbetrekking). Daarnaast heeft de officier van justitie gerekwireerd tot de bewezenverklaring van wat onder de feiten 1 en 2 primair (diefstal met braak) en feit 3 subsidiair (heling) van zaak B is ten laste gelegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de verduistering/diefstal van de postpakketten (zaak A). Ten eerste was er geen sprake van opzet. De verdachte ging ervan uit dat hem werd gevraagd opgekochte spullen op te slaan. Hij wist niet dat de medeverdachten zich de pakketten hadden toegeëigend. Er is misbruik gemaakt van zijn naïviteit. Ten tweede is zijn rol te gering geweest om hem aan te merken als medepleger. De verdachte heeft geen wegnemingshandelingen verricht en daarom kan niet worden gesproken van diefstal in vereniging.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte van feit 1 en 2 volledig moet worden vrijgesproken. Diefstal uit de woning in Oudorp kan niet worden bewezen omdat niet is komen vast te staan dat de verdachte in de woning aanwezig is geweest. Heling van de uit die woning afkomstige spullen kan ook niet worden bewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte ten tijde van de verkrijging ervan wist dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig waren. De diefstal uit het verzorgingshuis kan niet worden bewezen omdat op de camerabeelden niet is te zien wat er in de bigshopper-tas zit. Het staat niet vast dat de schiethamer die de verdachte heeft verkocht, de schiethamer is die bij de diefstal uit het verzorgingshuis is weggenomen.
Met betrekking tot feit 3 is de raadsvrouw het met de officier van justitie eens dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de woninginbraak. Wat betreft de heling van het horloge heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Van heling van de bankpas zou de verdachte moeten worden vrijgesproken want de op 11 december 2022 gestolen bankpas is pas bij de doorzoeking van de woning van de verdachte op 11 april 2023 aangetroffen.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1.1.
Zaak A: vrijspraak medeplegen verduistering in dienstbetrekking van postpakketten
De verdachte wordt verweten dat hij zich samen met meerdere medeverdachten de inhoud van de bestelbus van [slachtoffer 1] heeft toegeëigend. Eén van die medeverdachten werkte als pakketbezorgster bij [slachtoffer 1]. Zij had de postpakketten vanwege haar werk rechtmatig onder zich (maar zij heeft zich die pakketten wederrechtelijk toegeëigend). De verdachte werkte niet bij [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft zich daarom in de eerste plaats de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen moet sprake zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of meerdere anderen. In het algemeen geldt dat niet ieder van de daders afzonderlijk alle onderdelen van de delictsomschrijving (dat is de omschrijving van het strafbare feit in de wet) hoeft te vervullen. Dat de medeverdachte wel maar de verdachte niet bij [slachtoffer 1] werkte, maakt in dit specifieke geval echter dat niet gesproken kan worden van het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. Het medeplegen van verduistering vereist namelijk dat elk van de deelnemers de goederen anders dan door een misdrijf onder zich heeft (gehad). Aangezien de verdachte op geen enkel moment de weggenomen goederen rechtmatig onder zich heeft gehad, kan het handelen van de verdachte niet worden gekwalificeerd als het medeplegen van verduistering. Dit betekent dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De rechtbank veroordeelt de verdachte wel wegens diefstal van de postpakketten in vereniging. Dat wordt hierna uitgelegd.
4.1.2.
Zaak A: bewijsmotivering medeplegen diefstal van postpakketten
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 7 september 2021 komt er bij de politie een melding binnen van een overval op een [slachtoffer 1]-medewerkster. Dit blijkt later te gaan om [medeverdachte 1]. Zij vertelt de politie dat zij door onbekenden in de laadruimte van de bestelbus is gegooid, waarna de bus is weggereden. Op enig moment zou de bus door deze onbekenden zijn leeggehaald. Bij recreatiegebied Geestmerambacht zou zij zijn achtergelaten in de [slachtoffer 1]-bus. Uit het onderzoek van de politie en later ook uit de verklaring van de verdachte, blijkt dat deze gang van zaken niet juist is en dat er geen overval heeft plaatsgevonden.
[medeverdachte 1] is in de ochtend van 7 september 2021 met een volgeladen [slachtoffer 1]-bus naar de woning van haar oom, [naam 1], gereden. Hier was ook medeverdachte [naam 2] aanwezig. Op enig moment is het plan ontstaan om de [slachtoffer 1]-bus leeg te halen en dit te doen voorkomen als een overval. De verdachte is benaderd met de vraag of de goederen in zijn woning konden worden opgeslagen. Daarmee is hij akkoord gegaan. [medeverdachte 1] is vervolgens met de [slachtoffer 1]-bus vertrokken richting Heerhugowaard. Zij heeft in Heerhugowaard nog enkele pakketten bezorgd en de [slachtoffer 1]-bus is vervolgens via Sint-Pancras naar de woning van de verdachte gereden. [naam 1] en [naam 2] reden in de auto van [naam 1] (een Skoda Fabia) via dezelfde route als de [slachtoffer 1]-bus, naar de woning van de verdachte. Bij de woning van de verdachte hebben de verdachte, [medeverdachte 1], [naam 1] en [naam 2] samen de [slachtoffer 1]-bus leeggehaald en de pakketten in de woning van de verdachte gezet. [medeverdachte 1] is vervolgens samen met [naam 1] in de [slachtoffer 1]-bus naar recreatiegebied Geestmerambacht gereden. De verdachte en [naam 2] zijn in de auto van [naam 1] achter hen aan gereden en hebben [naam 1] daar opgehaald. [medeverdachte 1] heeft vervolgens bij het Geestmerambacht een voorbijganger aangesproken en gezegd dat zij was overvallen. Later heeft de verdachte € 200,- ontvangen van [naam 1].
Opzet
De verdachte is in de ochtend van 7 september 2021 gebeld met de vraag of er spullen bij hem kunnen worden opgeslagen. Hij vertelde bij de politie dat hij hier € 600,- voor zou krijgen. Hiermee is de verdachte akkoord gegaan. Op enig moment is de verdachte, zo vertelde hij bij de politie, samen met [naam 1] en [naam 2] naar Heerhugowaard gereden om daar de [slachtoffer 1]-bus en [medeverdachte 1] op te halen. Vervolgens is de verdachte samen met de medeverdachten naar zijn woning gegaan. De met postpakketten gevulde [slachtoffer 1]-bus is naar de woning van de verdachte gereden daar hebben de verdachte, [medeverdachte 1], [naam 1] en [naam 2] de 162 pakketten uit de bus geladen. De verdachte heeft verklaard dat daar ook fietsen bij waren die nog in de doos zaten. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij gezien heeft dat er stickers met namen en adressen op de pakketten zaten. De pakketten werden bij hem thuis ontdaan van deze stickers en de verpakkingsmaterialen. Vervolgens is de bus met twee medeverdachten weer vertrokken en heeft de verdachte [naam 1] opgehaald in het Geestmerambacht waar de [slachtoffer 1]-bus en [medeverdachte 1] achterbleven. Gelet op al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de goederen niet aan hem of aan een van de medeverdachten toebehoorden. Desondanks heeft de verdachte de pakketten toch uit de bus geladen, in zijn woning opgeslagen en geopend. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de pakketten heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Gelet op hetgeen in de vorige alinea is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de rol van de verdachte als ‘medeplegen’ kan worden gekwalificeerd. De verdachte is immers meegereden naar Heerhugowaard, heeft geholpen bij het uitladen van de bus bij zijn woning, was aanwezig toen in zijn woning dozen werden geopend en de verdachte heeft [naam 1] opgehaald bij het Geestmerambacht. Ook heeft hij gedeeld in de buit. Gelet op zijn aandeel in de aanloop naar, tijdens en na afloop van het leegroven van de bestelbus, is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte subsidiair onder zaak A ten laste is gelegd. De verweren van de raadsvrouw worden dan ook, op grond van het voorgaande en de inhoud van de bewijsmiddelen, verworpen.
4.2.1.
Zaak B: bewijsmotivering woningbraak Oudorp (feit 1 primair)
Op basis van de stukken in het dossier kan het volgende worden vastgesteld. Tussen 18 november 2022 en 25 november 2022 is er ingebroken in de woning aan de [adres 2]. De woning is doorzocht en er zijn meerdere goederen weggenomen. Door de bewoners is een blikje frisdrank op de vloer van de keuken aangetroffen. Dit blikje is bemonsterd en uit deze bemonstering is een enkelvoudig DNA-profiel verkregen. Vergelijking met het DNA-profiel van de verdachte dat in de databank is opgenomen, leverde een overeenkomst op, met een matchkans die kleiner is dan één op één miljard. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het DNA-spoor op het blikje afkomstig is van de verdachte. Gelet op de plaats waar en de omstandigheden waaronder het blikje is aangetroffen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een daderspoor. Uit het dossier blijkt dat het blikje nog halfvol was en dat door de bewoners is verklaard dat zij dat type blikjes bewaren in de koelkast in de serre van hun woning. Dat maakt het zeer onwaarschijnlijk dat het blikje daar door een ander dan de inbreker is achtergelaten en maakt ook irrelevant dat een blikje een verplaatsbaar object is. De verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA in de woning van de slachtoffers. Hij heeft zich in deze zaak op zijn zwijgrecht beroepen. Daar komt bij dat een deel van de gestolen goederen op 30 november 2022 bij de verdachte is aangetroffen. De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde dus wettig en overtuigend bewezen.
4.2.2.
Zaak B: bewijsmotivering diefstal uit verzorgingshuis (feit 2 primair)
Op basis van de stukken in het dossier kan het volgende worden vastgesteld. Tussen 21 en 24 oktober 2022 is er gereedschap weggenomen uit een ruimte in een verzorgingshuis in Heerhugowaard. Die ruimte werd destijds verbouwd en de aannemer had zijn gereedschap daar gedurende het weekend achtergelaten. Op maandagochtend werd geconstateerd dat er gereedschap miste en zijn er camerabeelden teruggekeken. Op deze beelden is te zien dat op 22 oktober 2022 een persoon meerdere keren over een afzetlint/-ketting heen stapt, naar het deel waar het gereedschap lag. Daarnaast is op de beelden zichtbaar dat de jas van deze persoon bollingen vertoont wanneer hij het afgesloten deel verlaat. Deze persoon op de beelden is door een verbalisant herkend als de verdachte. Verder heeft de verdachte op 8 november 2022 een schiethamer van precies hetzelfde merk en type als de weggenomen schiethamer te koop aangeboden bij [bedrijf] in Beverwijk. Ondanks deze belastende omstandigheden heeft de verdachte geen verklaring willen afleggen. Gelet op alle voornoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte degene is geweest die de schiethamer heeft weggenomen. De rechtbank acht niet bewezen dat hij ook andere gereedschappen heeft weggenomen en ook niet dat hij deze diefstal samen met anderen heeft gepleegd, omdat daarvoor te weinig bewijs is.
4.2.3.
Zaak B: oordeel ten aanzien van de woninginbraak in Alkmaar (feit 3)
Uit de stukken in het dossier blijkt dat er bij een inbraak in de woning van aangever [naam 3] in Alkmaar op 11 december 2022 meerdere goederen zijn weggenomen, waaronder een bankpas en een gouden horloge. Op 11 april 2023 is de woning van de verdachte doorzocht en bij deze doorzoeking is de bankpas op naam van [naam 3] aangetroffen.
Verder blijkt uit het dossier dat de verdachte op 12 december 2022 een gouden horloge heeft aangeboden bij een goudwisselkantoor in Zaandam. Van dit horloge waren nog foto’s beschikbaar bij het goudwisselkantoor en de aangever heeft dit horloge herkend als de zijne.
De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de goederen uit de woning van [naam 3] heeft weggenomen. Dit betekent dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 3 primair tenlastegelegde.
Wel acht de rechtbank opzetheling van zowel de bankpas als het gouden horloge wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht hiervoor van belang dat het gouden horloge kort na de inbraak (te weten één dag) door de verdachte te koop is aangeboden en aldus in zijn bezit is geweest. Vervolgens is ook de bij de inbraak weggenomen bankpas aangetroffen bij de verdachte. De verdachte heeft voor het voorhanden hebben van beide voorwerpen, waarvan vast staat dat het horloge kort na de inbraak in het bezit is geweest van de verdachte en de bankpas niet op naam stond van de verdachte, geen enkele verklaring afgegeven. Gelet op deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte ten tijde van de verkrijging wist dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig waren.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het feit wat subsidiair aan de verdachte onder zaak A is tenlastegelegd en de feiten 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair van zaak B heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
Subsidiair:
hij op 7 september 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere (post)pakketten, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak B
Feit 1 primair:
hij in de periode van 18 november 2022 tot en met 25 november 2022 te Oudorp, gemeente Alkmaar in een woning, te weten een woning gelegen aan de [adres 2], alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond,
-een televisie en
- meerdere huis- en autosleutels en
- meerdere elektrische fietsen en
- meerdere elektronische apparaten (tablets en een laptop) en
-een kluis met inhoud (4.000 euro) en
-een pot met geld (1.000 euro) en
- meerdere luidsprekers en
- meerdere gereedschapstukken en
-een creditcard en
- meerdere kledingstukken en
- meerdere sieraden en
-een antieke schaakklok en
- meerdere bonnen en verzekeringsbewijzen,
die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 2 primair
hij op 22 oktober 2022 te Heerhugowaard gereedschap (een Split Pulsa 800P schiethamer) die aan [slachtoffer 4] toebehoorde heeft weggenomen uit verzorgingstehuis Forum 2 met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Feit 3 subsidiair
hij in de periode van 12 december 2022 tot en met 11 april 2023 te Alkmaar en Zaandam, een gouden horloge en pinpas op naam van [naam 3], voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Zaak B
Feit 1:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid.
Feit 2:
diefstal.
Feit 3:
opzetheling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en met hieraan verbonden een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd. Daarnaast moet aan de verdachte een taakstraf worden opgelegd voor de duur van 180 uren, aldus de officier van justitie.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gevraagd de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering op te leggen aan de verdachte, omdat de verdachte hier baat bij heeft. Daarnaast vraagt zij de rechtbank de eis van de officier van justitie enigszins te matigen en een voorwaardelijk strafdeel of een taakstraf in overweging te nemen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan de diefstal van 162 pakketten, die een van de medeverdachten onder zich had in het kader van haar werkzaamheden als bezorgster van [slachtoffer 1]. Dergelijk handelen bezorgt [slachtoffer 1] naast financiële schade ook veel hinder. Verder worden de personen voor wie de pakketten bestemd waren door dit handelen gedupeerd. Door zo te handelen heeft de verdachte aangetoond geen respect voor de eigendommen van anderen te hebben.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning, diefstal van een schiethamer uit een verzorgingshuis en de opzetheling van een pinpas en horloge. Door zo te handelen heeft de verdachte er opnieuw blijk van gegeven geen respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van de slachtoffers. Daarnaast maakt een inbraak in een woning een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zorgt dit voor gevoelens van angst en onveiligheid. De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door financieel gewin, zonder er bij stil te staan dat dergelijke feiten bij de slachtoffers veel overlast en schade veroorzaken. De verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook schuldig gemaakt aan ernstige feiten.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 12 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Wel moet worden opgemerkt dat hij de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van 13 april 2023 en 7 juli 2023. Uit deze rapporten en hetgeen is besproken tijdens de zitting blijkt dat de verdachte kampt met een belaste voorgeschiedenis, een beperkt werk- en denkniveau, psychische problematiek en verslavingsproblematiek. De verdachte is al meer dan tien jaar in beeld bij de reclassering. Deze contacten hebben soms bijgedragen aan een tijdelijke afname van de kans op recidive en aan meer stabiliteit in het leven van de verdachte. Echter, het reclasseringscontact blijkt nog geen blijvende gedragsverandering teweeg te hebben gebracht. De reclassering adviseert om aan de verdachte opnieuw een periode van toezicht en bijzondere voorwaarden op te leggen, om zo de kans op recidive te verminderen. Tevens zal de reclassering het traject naar langdurige zorg onderzoeken.
De verdachte heeft ter zitting aangegeven veel baat te hebben bij het contact met de reclassering en de begeleiding die zij bieden. De verdachte volgt via de reclassering trainingen die hem leren om grenzen aan te gegeven.
Conclusie van de rechtbank
Hoewel de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden aanleiding om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op de leggen. De rechtbank komt hiertoe omdat in zaak A de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden met ongeveer vier maanden en de rechtbank het niet passend vindt om de verdachte – na het voorarrest in zowel zaak A als B – (opnieuw) een detentieperiode te laten ondergaan. Daarnaast acht zij een voorwaardelijk strafdeel, met bijzondere voorwaarden passend, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit en wordt gestimuleerd met hulp van de reclassering zijn leven stabiel en delictvrij voort te zetten. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat de verdachte zelf gemotiveerd is voor de hulp die de reclassering hem wil bieden. De rechtbank zal dan ook aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf de voorwaarden verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd en hierbij een proeftijd van twee jaren opleggen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de bijzondere voorwaarden als in het dictum genoemd, en een taakstraf voor de duur van 180 uren passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] (zaak A)

In zaak A is namens [slachtoffer 1] door [naam 4] op 3 februari 2022 een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend. De benadeelde partij vordert een bedrag van in totaal € 11.992,08.
Standpunten
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De vordering tot vergoeding van de geleden schade is ingediend door [naam 4]. Bij de vordering tot schadevergoeding is een volmacht gevoegd, waaruit blijkt dat dat [naam 4] de benadeelde partij mag vertegenwoordigen tot 1 september 2021. Aangezien de vordering op 3 februari 2022 is ingediend, valt dit buiten de periode waarvoor de volmacht is verleend. Omdat ook op andere wijze niet is gebleken dat [naam 4] bevoegd is om namens de benadeelde partij op te treden, voldoet de vordering niet aan de formele vereisten. Het aanhouden van de behandeling van de vordering om hierover duidelijkheid te verkrijgen, vormt een onevenredige belasting van het strafproces. Dit betekent dat de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in haar vordering.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vernietigt de eerder in zaak A uitgevaardigde strafbeschikking.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair onder zaak A is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair onder feit 3 van zaak B is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiaire feit van zaak A en de feiten 1 (primair), 2 (primair) en 3 (subsidiair) heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat:
  • Meldplicht bij reclassering
  • Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
  • Dagbesteding
  • Meewerken aan middelencontrole
De verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek inzetten. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
180 (honderdtachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.E. Voorberg, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 januari 2024.