ECLI:NL:RBNHO:2024:5495

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
10918371 \ CV EXPL 24-306
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke gegrondverklaring van verzet tegen verstekvonnis en beoordeling van overeenkomst van opdracht

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure waarbij de eisende partij in het verzet, vertegenwoordigd door Breyta incasso, zich verzet tegen een verstekvonnis van 5 november 2015. De kern van de zaak betreft de vraag of een bedrag van € 4.300,00 dat door de gedaagde partij in het verzet in 2013 is betaald, onverschuldigd is en terugbetaald moet worden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij in het verzet tijdig in verzet is gekomen, aangezien zij op 28 december 2023 op de hoogte is gesteld van het verstekvonnis. De kantonrechter oordeelt dat de bemiddelingsovereenkomst tussen partijen, die betrekking had op het regelen van operaties in Turkije, voortijdig is beëindigd, maar dat er geen grond is voor ontbinding van de overeenkomst. De kantonrechter concludeert dat de eisende partij in het verzet recht heeft op vergoeding van redelijke kosten, die zijn gemaakt voor het reserveren van operatiekamers en artsen, en dat de gedaagde partij in het verzet € 3.463,00 aan redelijke kosten verschuldigd is. Het bedrag van € 837,00 dat door de gedaagde partij in het verzet is betaald, wordt als onverschuldigd beschouwd en moet worden terugbetaald. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen. De uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10918371 \ CV EXPL 24-306
Uitspraakdatum: 30 mei 2024
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak (vonnis) van de kantonrechter in de zaak van:
[eisende partij in het verzet]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in het verzet,
verder te noemen: [eisende partij in het verzet]
gemachtigde: Breyta incasso
tegen
[gedaagde partij in het verzet]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij in het verzet
verder te noemen: [gedaagde partij in het verzet]
gemachtigde: mr. J.R.A. Röschlau

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Het gaat om de vraag of de € 4.300,00 die [gedaagde partij in het verzet] in 2013 aan [eisende partij in het verzet] heeft betaald onverschuldigd is betaald en moet worden terugbetaald.
1.2.
In 2015 is een verstekvonnis gewezen waarbij [eisende partij in het verzet] is veroordeeld tot betaling van € 4.300,00 en nevenvorderingen aan [gedaagde partij in het verzet] . De vraag die allereerst beantwoord moet worden is of [eisende partij in het verzet] tijdig in verzet is gekomen tegen deze veroordeling. De kantonrechter oordeelt dat dit het geval is. Dit wordt als volgt toegelicht.
1.3.
Op grond van de wet moet verzet worden ingesteld binnen 30 dagen nadat een verstekvonnis in persoon is betekend of binnen 30 dagen na het plegen van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan de veroordeelde bekend is. [1] De kantonrechter kan alleen vaststellen dat [eisende partij in het verzet] vanaf 28 december 2023 op de hoogte is van het verstekvonnis, omdat het vonnis toen aan haar is betekend. Vervolgens is de verzetdagvaarding, binnen de daarvoor geldende termijn van 30 dagen, aan [gedaagde partij in het verzet] betekend. [gedaagde partij in het verzet] heeft op de zitting weliswaar aangevoerd dat [eisende partij in het verzet] al eerder op de hoogte was van het vonnis en dat dit blijkt uit e-mailcorrespondentie die “in the cloud” zou staan, maar zij heeft geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Dat zij dit niet heeft gedaan komt voor rekening en risico van [gedaagde partij in het verzet] . Van partijen mag namelijk verwacht worden dat zij hun stellingen voldoende onderbouwen. Daar komt bij dat als het verstekvonnis al eerder als bijlage bij een e-mail aan [gedaagde partij in het verzet] is toegestuurd, die enkele omstandigheid onvoldoende is om aan te nemen dat [gedaagde partij in het verzet] op de hoogte was van het vonnis. Het voorgaande leidt tot de conclusie [eisende partij in het verzet] ontvankelijk is in haar verzet en dat de kantonrechter de zaak opnieuw inhoudelijk moet beoordelen.
1.4.
Vast staat dat er in 2013 tussen partijen een bemiddelingsovereenkomst is gesloten op basis waarvan [eisende partij in het verzet] zou regelen dat [gedaagde partij in het verzet] een tweetal operaties uit kon laten voeren in Turkije. Deze overeenkomst dient gekwalificeerd te worden als een overeenkomst van opdracht. Verder staat vast dat de bemiddelingsovereenkomst voortijdig is beëindigd, omdat de operaties niet zijn doorgegaan. Het maakt daarbij niet uit of [gedaagde partij in het verzet] de overeenkomst heeft beëindigd, of dat partijen daartoe gezamenlijk hebben besloten.
1.5.
De oorspronkelijk vordering van [gedaagde partij in het verzet] was er op gebaseerd dat de bemiddelingsovereenkomst moest worden ontbonden en dat het door haar betaalde bedrag daarom moest worden terugbetaald. De kantonrechter oordeelt echter dat er geen grond is voor ontbinding, omdat niet vast is komen te staan dat [eisende partij in het verzet] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en dat er sprake is van verzuim.
1.6.
De kantonrechter moet echter ambtshalve de juiste rechtsgrond toepassen. Zoals eerder opgemerkt, kwalificeert de tussen partijen gesloten overeenkomst als een overeenkomst van opdracht. In het geval een dergelijke overeenkomst voortijdig wordt beëindigd, bepaalt de wet dat een opdrachtnemer (in dit geval [gedaagde partij in het verzet] ) aanspraak kan maken op vergoeding van redelijke kosten en redelijk loon. [2]
1.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisende partij in het verzet] voldoende heeft onderbouwd en aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt voor het reserveren van operatiekamers en artsen. De kantonrechter acht deze kosten van € 2.688,00 logisch en ook redelijk. [eisende partij in het verzet] moet deze kosten dan ook betalen. Ook heeft [eisende partij in het verzet] aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt voor het reserveren van vliegtickets voor [gedaagde partij in het verzet] en voor de botoxbehandeling die [gedaagde partij in het verzet] heeft ondergaan. Deze kosten van € 185,00 en € 590,00 komen dus ook voor rekening van [gedaagde partij in het verzet] .
1.8.
[eisende partij in het verzet] heeft verder aangevoerd dat zij een hotel voor [gedaagde partij in het verzet] heeft geboekt. De hieraan verbonden kosten worden echter buiten beschouwing gelaten omdat deze niet zijn onderbouwd. Om diezelfde reden zal er ook geen redelijk loon worden toegewezen. [eisende partij in het verzet] heeft hier in de dagvaarding namelijk geen standpunt over ingenomen en ook in de offerte staat hierover niets vermeld. Pas op de zitting heeft [eisende partij in het verzet] daar iets over gezegd, maar dat is te laat. Ook voor haar geldt dat zij haar standpunt beter had moeten onderbouwen en dat het voor haar rekening en risico komt dat zij dat niet heeft gedaan.
1.9.
De conclusie is [gedaagde partij in het verzet] € 3.463,00 aan redelijke kosten aan [eisende partij in het verzet] verschuldigd is. Het meerdere dat [gedaagde partij in het verzet] aan [eisende partij in het verzet] heeft betaald, zijnde een bedrag van € 837,00, is onverschuldigd betaald en moet daarom door [eisende partij in het verzet] worden terugbetaald. [eisende partij in het verzet] zal hiertoe worden veroordeeld. Er zal geen rente worden toegewezen over het terug te betalen bedrag. De reden daarvoor is dat rente pas verschuldigd is als iemand in verzuim verkeert. In de dagvaarding is hieromtrent niets gesteld. Daar komt bij dat er geen rente is gevorderd vanaf de datum van de uitspraak. Ook zal er geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. [gedaagde partij in het verzet] heeft namelijk onvoldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
1.10.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

2.De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
verklaart het verzet gedeeltelijk gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 5 november 2015 en doet opnieuw uitspraak:
veroordeelt [eisende partij in het verzet] tot betaling aan [gedaagde partij in het verzet] van € 837,00;
2.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
2.3.
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
2.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Art. 143 lid 2 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv)
2.Art. 7:406 en art. 7:411 Burgerlijk Wetboek (BW)