ECLI:NL:RBNHO:2024:5465

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
HAA 24/2375
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening ter schorsing van de spoedsluiting van een woning op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die tegen de sluiting van haar woning door de burgemeester van Zaanstad in beroep ging. De burgemeester had op 15 mei 2024 de woning gesloten voor drie maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid soft- en harddrugs in de woning van verzoekster, die de huurder is. Verzoekster betwistte de noodzaak en proportionaliteit van de sluiting, aangezien haar zoon, die in de woning verbleef, niet was aangehouden voor drugshandel maar voor bezit van softdrugs. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de sluiting voor drie maanden noodzakelijk was, vooral gezien de impact op verzoekster en haar minderjarige dochter. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorste de sluiting van de woning tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/2375

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S.G.H. Langeweg),
en

de burgemeester van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Kuijper).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de sluiting van de woning aan de [adres] in [plaats 2] (de woning).
1.1.
Verweerder heeft op 15 mei 2024, terstond, middels spoedeisende bestuursdwang, de woning voor de duur van drie maanden gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft het besluit bij schriftelijk besluit van 27 mei 2024 toegelicht.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en haar zoon, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster is de huurder van de woning. Nadat haar inwonende 18-jarige zoon ’s avonds op 14 mei 2024 na een verkeerscontrole elders in de gemeente was aangehouden voor bezit van softdrugs, is in de woning van verzoekster de slaapkamer van de zoon en de kelderbox in de vroege uren van 15 mei 2024 doorzocht. Na afronding van de doorzoeking is op last van verweerder de woning terstond gesloten voor een periode van 3 maanden.
Verzoekster is met haar 13-jarige dochter die nacht naar haar moeder in Amsterdam gegaan. Daar verblijven zij thans nog.
3. De bevindingen van het politieonderzoek zijn vastgelegd in de bestuurlijke rapportage van 22 mei 2024. In het rapport is vermeld dat de politie met toestemming van verzoekster eerst zoekend hebben rondgekeken in de slaapkamer van de zoon. Op het bureau lag een zakje met een totaalbedrag van € 1135,- en leeg verpakkingsmateriaal voor hennep. Onder het bureau lag een geopende kartonnen doos met daarin verschillende vapes. Onder het bureau lag ook een geopende houten kist met daarin een fles met blauwe vloeistof, en 16 buisjes met een blauwe vloeistof, vermoedelijk MDMA. Na de vondst van de mogelijke harddrugs is om toestemming gevraagd voor het doorzoeken van de woning. Deze toestemming werd verkregen. Hierna zijn de politieambtenaren aangevangen met de doorzoeking van de slaapkamer. Op het bureau werd gevonden een metalen blik met hennep, een gripzakje met hennep, een gripzakje met hasj en een zakje met € 37,85 aan muntgeld. Onder het bed werden schoenendozen gevonden met daarin tientallen verschillende vapes. In een lege dressoirkast werd gevonden 7 pakjes sigaretten zonder belastingzegel en 17 sloffen zonder belastingzegel. In de ondergoedlade werd gevonden een zakje met daarin verschillende gripzakjes met vermoedelijk ketamine, 3MMC, MDMA en cocaïne. In een doos onder het bed werden nog 10 flesjes met een paarskleurige vloeistof, vermoedelijk MDMA, gevonden. Ook is de kelderbox van de woning doorzocht. Daar werd een tas met hierin 24 cobra’s (vuurwerk) gevonden. De inbeslaggenomen middelen betroffen 25 gram hennep, 10 gram hasj, 14 gram (vermoedelijk) 3MMC, 1 gram (vermoedelijk) cocaïne, 8 gram (vermoedelijk) ketamine en 3 gram (vermoedelijk) Colombiaanse cocaïne. Uit voorlopige indicatieve onderzoeksresultaten is gebleken dat de inbeslaggenomen middelen MDMA en cocaïne bevatten. De zoon is de afgelopen vijf jaar bekend met meerdere politie-antecedenten, waaronder belediging, bedreiging, geweldpleging, wapenbezit, en poging tot doodslag/moord. Op het politiebureau heeft de zoon verklaard dat het aangetroffen geld van hem is en niet afkomstig is van drugshandel, en dat de harddrugs niet bedoeld is voor verkoop.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Verzoekster wil met haar verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat de werking van het bestreden besluit wordt geschorst tot minstens zes weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
5. De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig. Het gaat namelijk om een sluiting van een woning die een verregaande impact heeft op verzoekster en haar minderjarige dochter. Nu verzoekster een spoedeisend belang heeft, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk beoordelen.
Gronden van het verzoek
6. Verzoekster heeft aangevoerd dat er geen aanleiding bestond om over te gaan tot spoedbestuursdwang. Voor zover sprake is geweest van drugsbezit van de zoon, betreft dit geen grote hoeveelheden en is de drugs in beslag genomen. Verzoekster betwist de bevoegdheid, de noodzaak en de evenredigheid van de sluiting. De openbare orde is volgens verzoekster niet geschonden. Er zijn geen aanwijzingen dat de woning wordt gebruikt voor de handel in drugs. De zoon is meestal buiten en thuis komt hij alleen langs met bekende vrienden. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie volgt ook niet dat hij is aangehouden vanwege dealen. De zoon ontkent dit ook. Alles wat is aangetroffen lag in zijn slaapkamer verstopt onder het bed en in dozen. Verzoekster had hiervan geen weet en heeft ook geen vermoeden gehad van verboden middelen. Verzoekster en haar 13-jarige dochter logeren nu noodgedwongen bij haar moeder in Amsterdam, terwijl haar dochter naar school moet in [plaats 2] . Het verblijf in Amsterdam is enkel een noodoplossing geweest nadat verzoekster te horen kreeg dat de woning die nacht verlaten moest worden. Zij had geen keuze. Verzoekster heeft nog geen alternatief gevonden. De zoon verblijft bij een neef.
Beoordeling van het verzoek
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot schorsing van het besluit toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Was verweerder bevoegd tot sluiting?
7.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag worden aangenomen dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking als de aangetroffen hoeveelheid groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik. Daarbij is in beginsel aannemelijk geacht dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, als de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik, te weten 0,5 gram harddrugs of 5 gram softdrugs of 5 wiet- of hennepplanten, wordt overschreden.
7.2.
Het staat niet ter discussie dat in de woning een hoeveelheid soft- en harddrugs is aangetroffen die, gelet op de jurisprudentie, kan worden aangemerkt als een handelshoeveelheid drugs. Verweerder mocht hierbij uitgaan van de informatie die van de politie is ontvangen en is bevestigd in de bestuurlijke rapportage van 22 mei 2024 voor wat betreft de hoeveelheden drugs die zijn aangetroffen. Dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat het niet om zeer grote hoeveelheden ging, zoals de gemachtigde van verzoekster ter zitting heeft betoogd, is daartoe onvoldoende. Dit laat immers onverlet dat in de woning ook verpakkingsmateriaal, contant geld, meerdere mobiele telefoons en een weegschaal is aangetroffen. Daarom was verweerder ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om tot het opleggen van een last onder bestuursdwang over te gaan.
Mocht de woning onmiddellijk worden gesloten?
7.3.
In artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang kan worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
7.4.
In het op 27 mei 2024 op schrift gestelde besluit stelt verweerder dat de directe sluiting van de woning de meeste geschikte, effectieve, doelmatige en proportionele bestuurlijke maatregel betrof. De geconstateerde overtreding moest direct worden beëindigd zodat de openbare orde rondom de woning daarmee onmiddellijk zou herstellen en zodat geen verdere nadelige effecten zouden optreden. Vanwege de hoeveelheid en diversiteit aan verdovende middelen zouden verzoekster en haar dochter aan de deur geconfronteerd kunnen worden met personen uit het criminele circuit, dan wel kopers van verdovende middelen. Verweerder is van oordeel dat dit geen stabiele en veilige omgeving is voor minderjarige kinderen. Bovendien was duidelijk dat direct (tijdelijke) vervangende woonruimte beschikbaar was, aldus verweerder.
7.5.
In beginsel is verweerder gelet op de wettelijke bepalingen en de geldende rechtspraak bevoegd bij handelshoeveelheden en het aantreffen van attributen die wijzen op drugshandel (verpakkingsmaterialen, weegschaal en een hoeveelheid contant geld) om tot spoedeisende bestuursdwang over te gaan. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in dit geval met het bovenstaande onvoldoende gemotiveerd waarom is overgegaan tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang voor een periode van drie maanden.
Verzoekster heeft niet de gelegenheid gehad om te reageren of een zienswijze in te dienen. Namens verzoekster is er op gewezen dat de zoon niet is aangehouden voor het handelen in drugs, maar het bezit van softdrugs. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat er geen meldingen bekend zijn met betrekking deze woning, verzoekster dan wel haar zoon. Ook niet ter zake van overlast. Daarnaast is niet gebleken van concrete aanwijzingen voor veiligheidsrisico’s rondom de woning noch betrokkenheid van de zoon of het pand bij het criminele circuit. In dit geval is ook geen feitelijke drugshandel vanuit of rond de woning geconstateerd. Het moge zo zijn dat de woning is gelegen in een kwetsbare wijk en dat op 15 mei 2024 niet was uit te sluiten dat het criminele circuit bij de aangetroffen hoeveelheid drugs zou zijn betrokken, zodat er aanleiding kan zijn voor een spoedsluiting. Maar, het is in dit geval niet duidelijk geworden waarom niet is gekozen voor een spoedsluiting van bijvoorbeeld twee weken, in afwachting van de uitkomsten van het politieonderzoek en de bestuurlijke rapportage, alsmede het onderzoek naar de omstandigheden van de overige bewoners (in dit geval, ook een minderjarige) die door een dergelijke sluiting geraakt worden, om aan de hand daarvan te beoordelen of er reden is om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet en het toepasselijke beleid tot een langere sluiting over te gaan. In het kader van de zorgvuldigheid was dat, in dit specifieke geval, naar het oordeel van de voorzieningenrechter een betere optie geweest.
Was de sluiting in overeenstemming met het beleid?
7.6.
In het op 27 mei 2024 op schrift gestelde besluit wordt melding gemaakt van het ‘beleid’. De rechtbank begrijpt dat verweerder bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten gebruik heeft gemaakt van het Beleid artikel 13b Opiumwet gemeente Zaanstad 2021 (hierna: het beleid).
7.7.
Uit paragraaf 3.2.2 van het beleid volgt dat sprake is van een ernstig geval indien de aangetroffen hoeveelheid softdrugs gelijk is aan of groter is dan 30 gram, dan wel indien de aangetroffen hoeveelheid harddrugs gelijk is aan of groter is dan 5 gram. De aangetroffen hoeveelheid drugs in de woning is groter dan genoemde hoeveelheden, en kwalificeert daarmee per definitie volgens het beleid als een ernstig geval, hetgeen als uitgangspunt een sluiting van een woning rechtvaardigt. Volgens het beleid wordt bij een eerste constatering in beginsel de woning dan voor de duur van drie maanden gesloten, daarmee past de sluiting voor de duur van drie maanden binnen het beleid.
Was de sluiting noodzakelijk en evenwichtig?
7.8.
Door de Afdeling is in de uitspraak van 28 augustus 2019 het toetsingskader uiteengezet. [1] Ook als de sluiting in overeenstemming met het beleid is, moet verweerder bij het nemen van een besluit een nadere beoordeling maken. Daarbij moet aan de hand van alle omstandigheden van het geval betrokken en bezien worden of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. De Afdeling heeft in de uitspraak van 6 juli 2022 overwogen dat aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. [2]
7.9.
Uit het op 27 mei 2024 op schrift gestelde besluit volgt dat verweerder de sluiting van de woning noodzakelijk heeft geacht op grond van de hoeveelheid in de woning aangetroffen soft- en harddrugs. Daarbij is overwogen dat de woning vermoedelijk een cruciale rol speelt in het drugscircuit gelet op het aangetroffen contante geld, de grammenweegschaal, de mobiele telefoons, het lege verpakkingsmateriaal en de diversiteit aan verdovende middelen. De mogelijke bekendheid van de woning in het criminele circuit levert bovendien een veiligheidsrisico op. Niet zelden worden handelaren van verdovende middelen het slachtoffer van ernstige geweldsdelicten en betreffende woningen zijn vaak doelwit van aanslagen met explosieven en/of wapens. Daarnaast is de woning gelegen in een voor drugscriminaliteit zeer kwetsbare wijk. De woning is onderdeel van het geografisch gebied dat wordt aangemerkt als [gebied] Dit gebied bestaat uit vijf aangrenzende wijken die kwetsbaar zijn en hardnekkige problemen kennen. Zo zijn in de periode vanaf januari 2023 een aanzienlijk aantal panden in de omgeving in een straal van 2000 meter rondom de woning gesloten, aldus verweerder.
7.10.
Namens verzoekster is aangevoerd dat de zoon niet is aangehouden voor handel in drugs, maar bezit van softdrugs. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de zoon een rol heeft in de drugshandel en zeker niet dat de woning daarbij betrokken is. Er zijn geen meldingen bekend. Van een schending van de openbare orde is niets gebleken.
7.11.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, kon verweerder op 15 mei 2024 tot een spoedsluiting van de woning overgaan, gelet op de op dat moment bekende omstandigheden. Echter, niet kan worden gevolgd waarom er een noodzaak was om direct te sluiten voor een periode van drie maanden. Daarbij speelt een rol dat verweerder zich dient te vergewissen of de sluiting naast noodzakelijk ook evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel.
7.12.
Uit de bestuurlijke rapportage van 22 mei 2024 volgen geen aanwijzingen dat de woning is betrokken bij drugshandel of onderdeel uitmaakt van dan wel bekend is in het criminele circuit. Niet gebleken is van aanwijzingen van enige verstoring van de openbare orde, zoals bekendheid van de woning in het genoemde circuit of gevaarzetting dan wel een loop/drugshandel die moet worden beëindigd. Verweerder heeft ook bevestigd dat er geen meldingen bekend zijn. Dat een sluiting van drie maanden noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en een herstel van de openbare orde, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende aannemelijk geworden. Daarbij wordt nog overwogen dat ten aanzien van de zoon kennelijk geen dealersactiviteiten zijn waargenomen en hij de volgende ochtend op vrije voeten is gesteld. De zoon heeft ter zitting verklaard dat hetgeen is aangetroffen voor eigen gebruik is en heeft een verklaring voor het aangetroffen geldbedrag gegeven. Verweerder heeft vooralsnog onvoldoende gemotiveerd dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de zoon een actieve rol had in het afleveren van drugs aan afnemers, waarbij hij gebruik maakte van de woning als uitvalsbasis en daarbij in de directe omgeving van de woning drugs afleverde aan afnemers.
7.13.
De voorzieningenrechter overweegt nog het volgende.
In de overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019 is overwogen dat bij de beoordeling of de sanctie voldoende is afgestemd op de concrete situatie, verschillende omstandigheden van belang zijn zoals de mate van verwijtbaarheid. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een (hoofd)bewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
7.14.
In dit geval volgt uit de foto’s bij de bestuurlijke rapportage van 22 mei 2024 niet onmiddellijk dat de verdovende middelen voor een ieder duidelijk in het zicht lagen wanneer de slaapkamer van de zoon werd betreden. Dat door de politie, die in het kader van verdenking van de Opiumwet de woning hebben betreden, bij het zoekend rondkijken onder het bureau materialen zijn aantroffen die op drugs wezen, betekent nog niet dat een moeder – die zelf aangeeft niet in de slaapkamer van haar 18-jarige zoon te komen – dit ook had kunnen en moeten waarnemen. Verweerder neemt dit, zo volgt uit het op schrift gestelde besluit, wel aan en maakt verzoekster ter zake een verwijt. Echter is niet gebleken dat verzoekster wist of redenen had om te vermoeden dat haar zoon zich bezig hield met drugs gerelateerde zaken. Dat er bij de politie informatie bekend is over de zoon, leidt niet tot een ander oordeel. De informatie is summier weergegeven in de bestuurlijke rapportage en geeft geen verklaring waarom verzoekster redenen had om aan te nemen dat haar zoon zou zijn betrokken bij drugs gerelateerde activiteiten, anders dan voor eigen gebruik, en toezicht had moeten uitoefenen.
7.15.
Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder zich ook dient te buigen over de mogelijkheid om in de woning terug te keren, eventuele registratie op een zwarte lijst bij een woningbouwcorporatie en/of de aanwezigheid van minderjarige kinderen.
In de schriftelijke vastlegging van het besluit is weergegeven dat sluiting van de woning evenredig is geacht. Daarbij is met name gewezen op het feit dat verzoekster en haar dochter direct terecht konden bij een familielid in Amsterdam, een bijzondere binding met de woning niet is gebleken en de reistijd tussen de woning en de vervangende verblijfplaats betreft slechts 15 minuten. Verder is vermeld dat het verweerder ambtshalve bekend is dat de betreffende woningcorporatie, [woningcorporatie] , in deze gevallen van sluiting over kan gaan tot ontbinding. Echter, op de website van [woningcorporatie] is aangegeven dat enkel de aanwezigheid van drugs reeds kan leiden tot ontbinding, ongeacht of de woning wordt gesloten.
7.16.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat daarmee voldoende voldaan is aan de vereisten die de Afdeling stelt aan het verrichten van onderzoek naar de feiten en omstandigheden en daarmee het belang van verzoekster en haar 13-jarige dochter bij behoud van de woning. Door verzoekster is verklaard dat zij diezelfde nacht, na herhaald aandringen van de politie dat zij de woning die nacht echt zal moeten verlaten, haar moeder heeft gebeld voor onderdak. Deze situatie heeft verweerder - zonder enig onderzoek te verrichten - geïnterpreteerd als ‘er is vervangende woonruimte’. Het was verweerder op dat moment al bekend dat in de woning ook een 13-jarige dochter verbleef, die gelet op haar leeftijd ook naar school moet gaan. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich aldus onvoldoende vergewist van de belangen van verzoekster en haar dochter, terwijl veeleer sprake leek te zijn van een noodoplossing en niet van een adequate woning elders.
Ook na 15 mei 2024 heeft geen enkel onderzoek plaatsgevonden naar de situatie waarin verzoekster en meer in het bijzonder de 13-jarige dochter zich bevonden en of dat wel een geschikte vervangende woonsituatie betrof. Uit de toelichting van verzoekster is gebleken dat haar 63-jarige moeder woont in een klein tweekamerappartement, waar verzoekster en haar dochter in de woonkamer op de bank moeten slapen. Haar dochter gaat normaliter rond 21.00-21.15 uur slapen, maar dat lukt nu niet altijd. De voorzieningenrechter heeft twijfels of dit wel een gezonde situatie is voor een 13-jarige en of wel gesproken kan worden van een geschikte opvang van een kind. Evenmin heeft verweerder onderzocht wat de gevolgen zijn van de sluiting van de woning, zoals op welke wijze de 13-jarige dochter vervolgens naar school kan reizen en of dit geen onwenselijke gevolgen heeft voor haar schoolopleiding. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard geen informatie te hebben ingewonnen. Uit de schriftelijke vastlegging van het besluit volgt dat alleen, achteraf, de reistijd tussen Amsterdam en [plaats 2] is berekend.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat het onderzoek naar de belangen van verzoekster en haar 13-jarige dochter, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling, niet zorgvuldig is verricht en onvoldoende is gemotiveerd.
7.17.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat aannemelijk is dat het besluit tot sluiting van de woning voor een periode drie maanden in een bodemprocedure zal worden vernietigd.
Wat betekent dit voor het verzoek om een voorlopige voorziening?
7.18.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder beter zal moeten onderzoeken en motiveren waarom een sluiting van de woning voor een periode van drie maanden gerechtvaardigd is. De vraag is vervolgens of verweerder dit zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kan herstellen in bezwaar en of het standpunt van verweerder, dat een sluiting van de woning voor een periode van drie maanden de noodzakelijkheidstoets en de evenredigheidstoets kan doorstaan, stand kan houden. Dit staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand vast. Verweerder had gedurende een korte spoedsluiting gericht onderzoek kunnen verrichten en daarmee tot een zorgvuldige afweging van de belangen van verzoekster en met name haar 13-jarige dochter kunnen komen. Dat dit onderzoek nu alsnog verricht moet worden, komt voor risico van verweerder. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter nog dat verweerder heeft bevestigd dat geen meldingen bekend zijn met betrekking tot de woning en dat uit de bestuurlijke rapportage niet volgt dat de politie heeft vastgesteld dat de zoon zich aan dealen schuldig heeft gemaakt.
7.19.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster en haar minderjarige dochter onder deze omstandigheden belang hebben bij verblijf in de woning in afwachting van de bezwaarprocedure, een belang dat in de gegeven omstandigheden zwaarder weegt dan het belang van verweerder om de woning te sluiten om de openbare orde te handhaven en drugshandel tegen te gaan
.De voorzieningenrechter ziet daaromaanleiding tot het treffen van een voorlopig voorziening als hieronder nader bepaald.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 15 mei 2024 om de woning terstond te sluiten wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verzoekster voorlopig weer in de woning mag wonen en verblijven.
9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit van 15 mei 2024 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Boon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.