Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2024 in de zaak tussen
[verzoekster] , uit [plaats 1] , verzoekster
de burgemeester van de gemeente Zaanstad, verweerder
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Verzoekster is met haar 13-jarige dochter die nacht naar haar moeder in Amsterdam gegaan. Daar verblijven zij thans nog.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Gronden van het verzoek
Beoordeling van het verzoek
Was verweerder bevoegd tot sluiting?
Verzoekster heeft niet de gelegenheid gehad om te reageren of een zienswijze in te dienen. Namens verzoekster is er op gewezen dat de zoon niet is aangehouden voor het handelen in drugs, maar het bezit van softdrugs. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat er geen meldingen bekend zijn met betrekking deze woning, verzoekster dan wel haar zoon. Ook niet ter zake van overlast. Daarnaast is niet gebleken van concrete aanwijzingen voor veiligheidsrisico’s rondom de woning noch betrokkenheid van de zoon of het pand bij het criminele circuit. In dit geval is ook geen feitelijke drugshandel vanuit of rond de woning geconstateerd. Het moge zo zijn dat de woning is gelegen in een kwetsbare wijk en dat op 15 mei 2024 niet was uit te sluiten dat het criminele circuit bij de aangetroffen hoeveelheid drugs zou zijn betrokken, zodat er aanleiding kan zijn voor een spoedsluiting. Maar, het is in dit geval niet duidelijk geworden waarom niet is gekozen voor een spoedsluiting van bijvoorbeeld twee weken, in afwachting van de uitkomsten van het politieonderzoek en de bestuurlijke rapportage, alsmede het onderzoek naar de omstandigheden van de overige bewoners (in dit geval, ook een minderjarige) die door een dergelijke sluiting geraakt worden, om aan de hand daarvan te beoordelen of er reden is om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet en het toepasselijke beleid tot een langere sluiting over te gaan. In het kader van de zorgvuldigheid was dat, in dit specifieke geval, naar het oordeel van de voorzieningenrechter een betere optie geweest.
Was de sluiting in overeenstemming met het beleid?
Was de sluiting noodzakelijk en evenwichtig?
In de overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019 is overwogen dat bij de beoordeling of de sanctie voldoende is afgestemd op de concrete situatie, verschillende omstandigheden van belang zijn zoals de mate van verwijtbaarheid. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een (hoofd)bewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
In de schriftelijke vastlegging van het besluit is weergegeven dat sluiting van de woning evenredig is geacht. Daarbij is met name gewezen op het feit dat verzoekster en haar dochter direct terecht konden bij een familielid in Amsterdam, een bijzondere binding met de woning niet is gebleken en de reistijd tussen de woning en de vervangende verblijfplaats betreft slechts 15 minuten. Verder is vermeld dat het verweerder ambtshalve bekend is dat de betreffende woningcorporatie, [woningcorporatie] , in deze gevallen van sluiting over kan gaan tot ontbinding. Echter, op de website van [woningcorporatie] is aangegeven dat enkel de aanwezigheid van drugs reeds kan leiden tot ontbinding, ongeacht of de woning wordt gesloten.
Ook na 15 mei 2024 heeft geen enkel onderzoek plaatsgevonden naar de situatie waarin verzoekster en meer in het bijzonder de 13-jarige dochter zich bevonden en of dat wel een geschikte vervangende woonsituatie betrof. Uit de toelichting van verzoekster is gebleken dat haar 63-jarige moeder woont in een klein tweekamerappartement, waar verzoekster en haar dochter in de woonkamer op de bank moeten slapen. Haar dochter gaat normaliter rond 21.00-21.15 uur slapen, maar dat lukt nu niet altijd. De voorzieningenrechter heeft twijfels of dit wel een gezonde situatie is voor een 13-jarige en of wel gesproken kan worden van een geschikte opvang van een kind. Evenmin heeft verweerder onderzocht wat de gevolgen zijn van de sluiting van de woning, zoals op welke wijze de 13-jarige dochter vervolgens naar school kan reizen en of dit geen onwenselijke gevolgen heeft voor haar schoolopleiding. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard geen informatie te hebben ingewonnen. Uit de schriftelijke vastlegging van het besluit volgt dat alleen, achteraf, de reistijd tussen Amsterdam en [plaats 2] is berekend.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat het onderzoek naar de belangen van verzoekster en haar 13-jarige dochter, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling, niet zorgvuldig is verricht en onvoldoende is gemotiveerd.
.De voorzieningenrechter ziet daaromaanleiding tot het treffen van een voorlopig voorziening als hieronder nader bepaald.