ECLI:NL:RBNHO:2024:545

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
HAA 23/4469
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring gemeente Zaanstad op basis van Huisvestingsverordening

Op 9 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen de gemeente Zaanstad, die zijn aanvraag om een urgentieverklaring had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de aanvraag op toereikende gronden had afgewezen, waarbij verweerder zich beroept op algemene weigeringsgronden uit de Huisvestingsverordening. Eiser, die al geruime tijd in Nederland woont en in een overvolle woning bij zijn broer verblijft, had niet voldaan aan de 'inspanningsverplichting' en er waren geen bijzondere omstandigheden die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de urgentieverklaring. Eiser had weliswaar medische gegevens ingediend, maar deze maakten de noodzaak voor een andere woning niet aannemelijk. Ook het beroep op artikel 8 van het EVRM werd afgewezen, omdat de belangenafweging niet leidde tot een ander oordeel. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft en dat eiser geen griffiegeld of proceskosten vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/4469
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

gemachtigden: mr. G.J. Mulder en mr. D. Buisman, advocaten te Amsterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
gemachtigde: mr. N.C. Puts-Zwang, ambtenaar in dienst van de gemeente.

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring op grond van de Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2021 (hierna: Huisvestingsverordening) zoals die verordening luidde op 10 juli 2023. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag op toereikende gronden heeft afgewezen. Daarom komt de rechtbank tot deze beslissing, die de rechtbank daarna zal toelichten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Procesverloop en zitting

2.1.
Bij besluit van 4 mei 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 13 april 2023 om een urgentieverklaring afgewezen.
2.2.
In het besluit van 10 juli 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing gebleven.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarna heeft mr. Mulder zich als gemachtigde van eiser in deze procedure gesteld.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen samen met zijn vrouw [naam 1] en is bijgestaan door zijn gemachtigden, waarvan mr. Buisman zich voor het eerst op de zitting heeft gesteld. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door mevrouw [naam 2] , ook ambtenaar bij de gemeente.
2.5.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3.1
Eiser woont al geruime tijd, circa 17 jaar, in Nederland. In 2014 is eiser in Egypte getrouwd. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren (een dochter in 2015 en een tweeling in 2017). Sinds 2018 woont eiser en staat hij ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] in [plaats] . Dit is de koop-/eengezinswoning van zijn broer. Het gezin van de broer bestaat uit twee ouders en drie kinderen. Tot 2020 hebben de vrouw en de kinderen van eiser in Egypte verbleven, waarna zij zijn overgekomen en met eiser zijn herenigd in Nederland. Sindsdien wonen er vier volwassenen en zes kinderen in de eengezinswoning. De echtgenote van eiser is in verwachting van hun vierde kind en de bevalling is uitgerekend in april 2024. Eiser heeft zijn eigen bedrijf als taxichauffeur en werkt op zzp-basis. Met zijn inkomen kan hij zich geen huurwoning in de vrije sector veroorloven.
3.2
Eiser heeft zich op 22 juli 2019 (voor het eerst) als alleenstaande woningzoekende ingeschreven bij Woningnet.
Rechtsvraag
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder eiser terecht geen urgentieverklaring heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de argumentatie in het bestreden besluit en de beroepsgronden van eiser.
Standpunten partijen
5.1.
Aan de weigering aan eiser een urgentieverklaring te verlenen heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er volgens hem (drie) algemene weigeringsgronden van toepassing zijn. Ten eerste ziet verweerder de situatie dat eiser en zijn gezin inwonen bij zijn broer niet als een urgent huisvestingsprobleem (artikel 2.5.5, eerste lid, onder b, van de Huisvestingsverordening). Ten tweede is het huisvestingsprobleem volgens verweerder ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van eiser (artikel 2.5.5, eerste lid, onder e, van de Huisvestingsverordening), omdat met de overkomst en de inschrijving van zijn vrouw en kinderen op het adres het woonprobleem voorzienbaar was. Ten derde kon eiser volgens verweerder het huisvestingsprobleem redelijkerwijze voorkomen (artikel 2.5.5, eerste lid, onder c, van de Huisvestingsverordening): eiser heeft volgens verweerder niet voldaan aan de inspanningsverplichting om zelf het woonprobleem op te lossen. Eiser staat namelijk pas vanaf 22 juli 2019 ingeschreven bij Woningnet en pas later heeft eiser ook zijn gezin ingeschreven. Bovendien heeft eiser volgens verweerder niet voldoende op aanbiedingen van woningen gereageerd. Gelet op de aanhef van artikel 2.5.5, eerste lid, van de Huisvestingsverordening kan volgens verweerder geen urgentie worden verleend omdat er al sprake is van algemene weigeringsgronden. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de situatie van eiser niet zo uitzonderlijk is dat hij op grond van de hardheidsclausule (artikel 2.5.11 van de Huisvestingsverordening) toch voor woningurgentie in aanmerking dient te komen.
5.2.
Eiser betoogt dat de algemene weigeringsgronden hem niet kunnen worden tegengeworpen. Door de vele personen in één woning staan de gezinsbetrekkingen zwaar onder druk en dreigt sociale ontwrichting van het gezin. Dit zorgt voor enorm veel stress en fysieke en emotionele uitputting. Er is dus, aldus eiser, sprake van een urgent woonprobleem. Daarnaast heeft eiser recht op een volwaardig gezinsleven. Verweerder werpt de hereniging met zijn gezin in Nederland in wezen tegen als een van de weigeringsgronden uit de Huisvestingsverordening. Daarmee handelt verweerder in strijd met artikel 8 van het Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verder voert eiser aan dat hij wel voldaan heeft aan de inspanningsplicht omdat hij zich heeft ingeschreven bij Woningnet en wel degelijk ook op woningen reageert. Als hij op zijn beurt wacht en wacht op de opbouw van voldoende punten, komt hij niet binnen afzienbare tijd in aanmerking voor een passende woning. Verweerder moet volgens eiser ook bij het bestaan van een algemene weigeringsgrond onderzoek doen naar de vraag of er sociale of medische redenen voor urgentieverlening zijn en tot urgentieverlening overgaan. Hij verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Raad van State). [1] Tot slot leveren volgens eiser de feiten en omstandigheden - de benarde woonsituatie van eiser en zijn gezin - bijzondere omstandigheden op die moeten leiden tot verlening op grond van de hardheidsclausule, als geen urgentie kan worden verleend wegens een levensontwrichtende situatie op grond van sociale of medische omstandigheden.
Beoordeling gronden
6.1.
Verweerder heeft eiser gelet op de Huisvestingsverordening terecht een algemene weigeringsgrond tegengeworpen en die grond verplicht ten grondslag gelegd aan de weigering een urgentieverklaring te verlenen. In artikel 2.5.5 van de Huisvestingsverordening is dwingend voorgeschreven dat een aanvraag om een urgentieverklaring wordt geweigerd indien sprake is van één of meer van de in dat artikel genoemde omstandigheden. De rechtbank laat in het midden of verweerder de b- en e-gronden uit dat artikel aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. Met name is zeer discutabel hoe verweerder de b-grond uitlegt en toepast. In het geval van eiser is echter in ieder geval sprake van de c-weigeringsgrond (die verweerder aanduidt als: ‘de inspanningsverplichting’). Eiser had eerder veel meer kunnen doen om te voorkomen dat het huidige, nijpende, urgente huisvestingsprobleem was ontstaan. Eiser beschikte voor hij introk bij zijn broer ook niet over voldoende woonruimte, maar had zich wel vele jaren eerder in kunnen schrijven als woningzoekende. Hij had ook sinds zijn inschrijving (meer) kunnen reageren op woningaanbod, waarbij hij ook kans had gemaakt op een “lotingwoning” (artikel 2.3.8, tweede lid, van de Huisvestingsverordening). Daardoor had hij ook een hoger puntenaantal – “zoekpunten”- kunnen opbouwen (artikel 2.3.8a en 2.3.8b van de Huisvestingsverordening). Verder had eiser bij verweerder een aanvraag om “situatiepunten” kunnen doen (paragraaf 2.6 van de Huisvestingsverordening). Als eiser deze handelingen had uitgevoerd, had hij er nu anders voor kunnen staan. Eiser stelt weliswaar dat hij wel gereageerd heeft op passend woonaanbod, maar die stelling heeft hij niet met stukken of anderszins onderbouwd.
6.2.
Verweerder moest de aanvraag dus al weigeren op de c-weigeringsgrond. Anders dan eiser aanvoert komt verweerder in die situatie niet meer toe aan een toetsing van de aanvraag aan een of meer van de inwilligingsgronden, zoals de inwilligingsgrond sociaal-medische urgentie (artikel 2.5.8, eerste lid, aanhef en onder b, en het nagenoeg gelijkluidende artikel 2.5.8a van de Huisvestingsverordening). Anders dan eiser uit de door hem aangehaalde uitspraak van de Raad van State afleidt, kan verweerder de urgentieverklaring niet meer op grond van een van de inwilligingsgronden verlenen in het geval zich een (verplichte) algemene weigeringsgrond uit artikel 2.5.5 van de Huisvestingsverordening voordoet. Iets anders is dat verweerder in die situatie wel moet bezien of de omstandigheden die eiser aanvoert een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen.
6.3
De rechtbank beoordeelt gelet op de beroepsgronden of de argumenten van eiser moeten leiden tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule (artikel 2.5.11 van de Huisvestingsverordening). Dat beroep slaagt (ook) niet. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen beslissen dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geven om de hardheidsclausule toe te passen. Ter onderbouwing heeft eiser in wezen niet meer aangevoerd dan dat de inwoonsituatie niet langer leefbaar is en dat hij vreest door zijn broer op straat te worden gezet. Het is de rechtbank wel duidelijk dat eiser en zijn gezin in een lastige situatie verkeren, maar verweerder hoeft de situatie niet aan te merken als schrijnend in de zin van artikel 2.5.11 van de Huisvestingsverordening die alsnog tot het verlenen van urgentie zou moeten leiden in afwijking van de gewone regels voor urgentieverlening. Eiser heeft niet nader onderbouwd dat sprake is van een situatie die onhoudbaar is en dat sprake is van dreigende sociale of psychische ontwrichting van het gezin en/of ernstige ontwikkelingsproblematiek voor zijn kinderen in de huidige woonsituatie. De door eiser ingediende medische stukken geven voorts geen duidelijkheid over de aard en ernst van de klachten van eiser en zijn echtgenote, nog daargelaten dat uit de stukken niet blijkt wat de relatie daarvan is met de woonsituatie. Anders dan eiser nog aanvoert, was er voor verweerder gelet op de stellingen van eiser ook onvoldoende aanleiding voor nader onderzoek. Eiser heeft kortom geen bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt waarvoor de hardheidsclausule moet worden toegepast en moet worden afgeweken van de algemene regels voor urgentieverlening.
5.2.4.
Tot slot slaagt het beroep van eiser op artikel 8 EVRM ook niet, voor zover eiser daar een beroep op heeft willen doen. Dat artikel geeft geen direct, absoluut recht op verlening van urgentie in een situatie als die van eiser. Ook het feit dat eiser wel zijn gezin heeft mogen laten overkomen, is daarvoor niet genoeg. De belangenafweging die wel voortvloeit uit dat artikel en dus moet worden gemaakt, valt in dit geval niet anders uit dan de afweging van bijzondere omstandigheden die hiervoor in het kader van het beroep op de hardheidsclausule is gemaakt. Zoals hiervoor geoordeeld, heeft eiser bijzondere omstandigheden die tot afwijking van de regels voor urgentieverlening nopen, niet (toereikend) onderbouwd. Dat de huidige inwoonsituatie moeizaam is, hetgeen de rechtbank ook wel begrijpt, is onvoldoende voor een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

6. Omdat het beroep ongegrond is, blijft de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring in stand en krijgt eiser de urgentieverklaring nu niet. Eiser krijgt daarom zijn griffiegeld niet terug. Ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024 door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. I.A. Bakker, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De uitspraak van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2308.