ECLI:NL:RBNHO:2024:5426

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
C/15/352045 / KG ZA 24-225
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herplaatsing van een minderjarige leerling in het onderwijs afgewezen

In deze zaak vorderden de ouders van de minderjarige [minderjarige] dat de voorzieningenrechter de stichting [gedaagde] zou veroordelen om hun kind weer toe te laten tot de school [school] in [plaats 1]. De ouders stelden dat het verwijderingsbesluit van 15 augustus 2023 onterecht was, omdat [minderjarige] niets verkeerd had gedaan en recentelijk was onderzocht door een orthopedagoog die had geconcludeerd dat hij tot de zomer op school zou moeten blijven. De stichting [gedaagde] had echter aangegeven dat [minderjarige] niet meer kon worden toegelaten, omdat hij niet paste binnen het onderwijsprogramma en dat zijn schoolparticipatie een ernstige inbreuk op zijn welbevinden veroorzaakte. De ouders hadden bezwaar gemaakt bij de Geschillencommissie Passend Onderwijs, die het bezwaar deels gegrond verklaarde, maar niet adviseerde om [minderjarige] weer op school toe te laten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de stichting [gedaagde] zorgvuldig had gehandeld en dat het verwijderingsbesluit terecht was genomen. De ouders werden in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/352045 / KG ZA 24-225
Vonnis in kort geding van 4 juni 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats 1],
eisers,
advocaat mr. I.P.M. Boelens te Soest,
tegen
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te [plaats 1],
gedaagde,
in persoon verschenen bij monde van haar voorzitter, bijgestaan door mr. W.Th.A. Kampschreur.
Partijen zullen hierna de ouders en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de brief van 16 mei 2024 met producties van de zijde van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 21 mei 2024 zijn verschenen de ouders, bijgestaan door mr. Boelens voornoemd en namens [gedaagde] de heer [betrokkene 1] (voorzitter), mevrouw [betrokkene 2] (senior beleidsadviseur onderwijs), mevrouw [betrokkene 3], (directeur van [school]) en mevrouw [betrokkene 4], directeur van het [stichting], vergezeld van
mr. W.Th.A. Kampschreur als rechtshelper.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 (hierna: [minderjarige]). [minderjarige] heeft het syndroom van Down.
2.2.
[gedaagde] vormt het bevoegd gezag van onder meer de bijzondere school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs [school] te [plaats 1], een cluster 3 school
als bedoeld in artikel 2 lid 4c WEC die als zodanig onderwijs biedt aan zeer moeilijk lerende kinderen van 4 t/m 18 jaar. [minderjarige] heeft vanaf het schooljaar 2017-2018 [school] (hierna: de school) bezocht.
2.3.
Vanaf het begin heeft de school richting de ouders aangegeven dat er twijfel bestond over de vraag of [minderjarige] voldoende leerbaar was om aan het onderwijs op de school deel te nemen. In 2020 heeft de school aan de ouders laten weten dat, ondanks alle inspanningen, [minderjarige] strikt genomen niet paste binnen de schoolstandaard en het onderwijsprogramma van de school en dat zorg meer passend leek voor [minderjarige]. De school heeft zich daarbij bereid verklaard de ouders te begeleiden en te ondersteunen bij het zoeken/vinden van een passende zorgplek voor [minderjarige].
2.4.
De ouders zijn zich aanvankelijk gaan oriënteren op een zorgplek voor [minderjarige], maar hebben daar uiteindelijk van afgezien en voortzetting van het onderwijs van de school verlangd. Omdat steeds duidelijker werd dat [minderjarige] (ook) op de laagste leerlijnen niet mee kon komen, is de school in het schooljaar 2022/2023 gaan werken aan doelen gericht op zogenoemde algemene dagelijkse levensverrichtingen en niet meer op onderwijsdoelen. In december 2022 heeft de school in overleg met de ouders een onderzoek naar de leerbaarheid en ontwikkelingsmogelijkheden van [minderjarige] laten uitvoeren. De ouders hebben zich in de conclusies van het onderzoek niet kunnen vinden. De ouders hebben [minderjarige] vervolgens zonder succes bij andere cluster 3 scholen aangemeld.
2.5.
In een brief van 3 juli 2023 heeft [gedaagde] de ouders meegedeeld dat men voornemens was om [minderjarige] met ingang van het nieuwe schooljaar te verwijderen van de school, omdat de school geen mogelijkheid zag [minderjarige] passend onderwijs te bieden en van de school niet langer gevergd kon worden zorg in plaats van onderwijs aan te bieden. Voorts was men van oordeel dat handhaving van [minderjarige] op school ook niet in zijn belang zou zijn. Aan de ouders werd de mogelijkheid geboden over dit voornemen gehoord te worden. Van die gelegenheid hebben de ouders geen gebruik gemaakt.
2.6.
[gedaagde] heeft vervolgens bij brief van 15 augustus 2023 aan de ouders het definitieve verwijderingsbesluit toegezonden en meegedeeld dat [minderjarige] met ingang van 4 september 2023 niet meer op school zal worden toegelaten.
2.7.
De ouders hebben in verband met het verwijderingsbesluit een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt tegen [gedaagde] en tegen het verwijderingsbesluit van 15 augustus 2023 bezwaar gemaakt bij de Geschillencommissie Passend Onderwijs (GPO). De kort geding procedure is uiteindelijk niet doorgegaan omdat [gedaagde] het verwijderingsbesluit voorlopig, in afwachting van de bezwaarprocedure, had ingetrokken.
2.8.
De GPO heeft op 23 november 2023 advies uitgebracht en het bezwaar van de ouders (deels) gegrond verklaard. De GPO overweegt daartoe dat sprake is van een verwijderingsbeslissing zonder overdracht van de zorgplicht op een andere school, waardoor een leerling buiten het onderwijsbestel zou komen te staan en het besluit daarom had moeten worden voorzien van een zwaarwegende motivering. Voorafgaand aan dit besluit had volgens de GPO daarom een onafhankelijk deskundigenonderzoek naar de onderwijs(on)mogelijkheden van [minderjarige] moeten plaatsvinden. De GPO merkt verder op dat ook het in dit verband benodigde advies van het samenwerkingsverband en de zienswijze van de afdeling Leerplicht en van de inspecteur Speciaal Onderwijs ontbreken.
De GPO komt tot de conclusie dat door het ontbreken van deze stukken niet kan worden geoordeeld dat [gedaagde] in redelijkheid tot zijn verwijderingsbeslissing is gekomen en het verzoek in zoverre gegrond zal worden verklaard. De GPO voegt hieraan toe dat dit niet betekent dat zij adviseert [minderjarige] weer tot het onderwijs van de school toe te laten. De GPO overweegt dat de door de ouders niet weersproken ervaringen van de school er op wijzen dat de schoolparticipatie bij [minderjarige] een ernstige inbreuk op zijn welbevinden veroorzaakt en dat daarmee een hulpvraag bestaat die onderwijsondersteuning ook in het speciaal onderwijs te boven gaat.
2.9.
[gedaagde] heeft in navolging van het advies van de GPO door het [stichting] (hierna: het samenwerkingsverband), een onderzoeksvraag laten uitzetten bij mevrouw [betrokkene 5], orthopedagoog/gz-psycholoog te [plaats 2] (hierna: de deskundige).
2.10.
De deskundige heeft op 14 februari 2024 haar concept-rapport gedeeld met de ouders. De deskundige bevestigt de juistheid van de conclusie van [gedaagde] dat onderwijs in de situatie van [minderjarige] niet mogelijk is en dat het welbevinden van [minderjarige] niet gediend is bij voortzetting van de schoolparticipatie.
2.11.
De ouders hebben laten weten zich niet te kunnen vinden in de inhoud van dit rapport. Vervolgens is op 14 maart 2024 over de inhoud van het rapport overleg gevoerd met de ouders. Van dit overleg is een gespreksverslag gemaakt door mevrouw [betrokkene 2], als senior beleidsadviseur onderwijs verbonden aan [gedaagde].
2.12.
Bij e-mailbericht van 26 maart 2024 heeft de directeur-bestuurder van het samenwerkingsverband aan de ouders medegedeeld dat zij van mening zijn dat er een gedegen onderzoek is uitgevoerd op basis van de beschikbare informatie. In dit bericht is verder de reactie van de deskundige naar aanleiding van de door de ouders geuite kritiek ingekopieerd. De deskundige geeft aan dat haar verslag en overweging is gebaseerd op gesprekken, observatie en benodigde gegevens die haar ter beschikking zijn gesteld.
2.13.
Op 18 april 2024 heeft [gedaagde] aan de ouders medegedeeld dat een definitief verwijderingsbesluit is genomen en dat [minderjarige] met ingang van 13 mei 2024 (de eerste schooldag na de meivakantie) niet meer zal worden toegelaten tot de school.
2.14.
De Inspectie van het Onderwijs is over dit besluit geïnformeerd en heeft op 6 mei 2024 in een memo de volgende zienswijze gegeven:
De inspectie constateert op 6 mei 2024 dat het bestuur van [school] vso de procedures tot verwijdering van [minderjarige]. conform de wettelijke voorschriften heeft doorlopen. Zij stelt vast dat het hierbij gaat om een verwijderingsbeslissing zonder overdracht van de zorgplicht op een andere school, maar dat dit zwaarwegende besluit voldoende door het bestuur is gemotiveerd. Het bestuur heeft alle stappen zorgvuldig voorbereid en gecommuniceerd met ouders en de mogelijkheid tot bezwaar gegeven. De stappen zijn - zoals hieronder is weergegeven- steeds besproken met inspectie. Het bestuur heeft gehoor gegeven aan het advies van de geschillencommissie passend onderwijs om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren. Het bestuur toont aan dat het zich heeft ingespannen om een passender (onderwijs- of zorg-)plek voor [minderjarige]. te vinden. Doordat ouders en bestuur verschillende opvattingen hebben over een passende plek, is dit echter niet gelukt.
2.15.
Ook de leerplichtambtenaar, mevrouw [betrokkene 7], is geïnformeerd over het besluit. Zij heeft in een e-mail van 15 mei 2024 de volgende zienswijze toegestuurd aan [gedaagde]:
De genomen stappen door Twijs en [school] zijn mijns inziens zorgvuldig gebeurd met inachtneming van de regels van de leerplichtwet. De onderwijs inspectie is betrokken bij het proces door Twijs samen met het Samenwerkingsverband . De Inspecteur Speciaal Onderwijs heeft laten weten zich te kunnen vinden in definitieve verwijdering van [minderjarige] van [school] en dit zo nodig formeel te laten bevestigen.
Zoals eerder aangegeven gaat de leerplichtambtenaar niet inhoudelijk over een schorsing of verwijdering van een leerling van een school. De leerplichtambtenaar wordt in kennis gesteld en dit heeft het bestuur van [school] gedaan.

3.Het geschil

3.1.
De ouders vorderen samengevat – dat de voorzieningenrechter [gedaagde] zal veroordelen [minderjarige] weer toe te laten tot de lessen en alle andere onderwijsactiviteiten van de onder het gezag van [gedaagde] staande school [school] te [plaats 1] voor de periode tot de zomervakantie in het schooljaar 2023-2024, althans totdat is beslist op het bezwaar van de ouders met betrekking tot de verwijdering van [minderjarige] als leerling van [school], op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2.
De ouders leggen aan hun vordering ten grondslag dat het verwijderingsbesluit geen stand kan houden. Zij stellen dat dit besluit om [minderjarige] midden in het schooljaar te verwijderen voor [minderjarige] onbegrijpelijk is en hij niets verkeerd heeft gedaan dat zijn verwijdering zou kunnen ondersteunen. Daarbij merken zij op dat [minderjarige] recent is onderzocht door een orthopedagoog van CCE en dat daarbij is geconcludeerd dat [minderjarige] gezien zijn gezondheid in ieder geval tot aan de zomer op de school zou moeten blijven. Tot slot stellen zij dat zij voor na de zomervakantie mogelijk een andere school voor [minderjarige] hebben gevonden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop gesteld wordt dat op grond van artikel 40 van de wet op de expertisecentra (wec) de beslissing tot verwijdering van een leerling berust bij het bevoegd gezag, in dit geval [gedaagde]. De voorzieningenrechter dient bij de toetsing van dit besluit dan ook de nodige terughoudendheid te betrachten.
4.2.
[minderjarige] bezoekt sinds het schooljaar 2017-2018 de school. Al sinds 2020 heeft de school bij de ouders aangegeven dat [minderjarige] eigenlijk niet past binnen het onderwijs zoals het op de school wordt gegeven en het niet is gelukt om [minderjarige] op een leerlijn te krijgen. Bovendien was de school van oordeel dat uit zijn reacties blijkt dat hij overvraagd wordt. In verband hiermee heeft [gedaagde] op 15 augustus 2023 een verwijderingsbesluit genomen en aan de ouders medegedeeld dat [minderjarige] met ingang van het nieuwe schooljaar 2023-2024 niet meer op school zou worden toegelaten.
4.3.
In reactie op het door de ouders ingediende bezwaar tegen het verwijderingsbesluit heeft de GPO op 23 november 2023 [gedaagde] geadviseerd om, als zij het verwijderingsbesluit willen handhaven, dit te voorzien van een onderbouwing met een onafhankelijk deskundigenonderzoek en een advies van het samenwerkingsverband. Aan dit advies heeft [gedaagde] voldaan. De deskundige heeft in haar rapport het oordeel van [gedaagde] over de leerbaarheid van [minderjarige] bevestigd. Ook het samenwerkingsverband heeft zich hierbij aangesloten.
4.4.
[gedaagde] heeft vervolgens op 18 april 2024 opnieuw een verwijderingsbesluit genomen en op basis van dat besluit is de onderwijsovereenkomst met betrekking tot [minderjarige] met ingang van 13 mei 2024 beëindigd.
4.5.
De leerplichtambtenaar en de Inspectie van het Onderwijs zijn hierover geïnformeerd en hebben zich achter het verwijderingsbesluit geschaard.
4.6.
De voorzieningenrechter is met [gedaagde] van oordeel dat in het licht van al het vorenstaande niet gezegd kan worden dat [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld. De voorzieningenrechter volgt de ouders dan ook niet in hun stelling dat het verwijderingsbesluit niet in stand kan blijven. Dat er geen onafhankelijk (zorgvuldig) onderzoek zou hebben plaats gevonden, zoals de ouders betogen, blijkt nergens uit.
4.7.
Ook de verder niet onderbouwde stelling van de ouders dat het advies van het samenwerkingsverband onbegrijpelijk en onjuist is, kan gelet op het vorenstaande niet worden gevolgd. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat geen van de door de ouders aangezochte scholen voor speciaal onderwijs in de regio bereid is geweest om [minderjarige] als leerling te accepteren, omdat ook zij kennelijk tot de conclusie zijn gekomen dat de verstandelijke vermogens van [minderjarige] zodanig zijn dat hij onvoldoende leerbaar is.
4.8.
Het betoog van de ouders dat uit recent onderzoek van een orthopedagoog zou blijken dat het voor de gezondheid van [minderjarige] beter zou zijn als hij tot het begin van de zomer op school kan blijven, maakt het vorenstaande niet anders. Dit onderzoek is niet overgelegd en uit het verslag van de school, alsmede het door de deskundige opgestelde rapport, blijkt iets anders. Daarbij komt dat ook de GPO in haar advies van 23 november 2023 heeft aangegeven dat de omstandigheid dat de ouders deels in het gelijk werden gesteld in hun bezwaar niet betekent dat [minderjarige] terug kon keren op school, omdat gebleken was dat de schoolparticipatie bij [minderjarige] een ernstige inbreuk op zijn welbevinden veroorzaakt en dat daarmee een hulpvraag bestaat die onderwijsondersteuning ook in het speciaal onderwijs te boven gaat. Ter zitting is vanuit de school nader toegelicht dat terugkeer van [minderjarige] in de groep voor zowel het personeel als voor de medeleerlingen een te zware belasting vormt. Zij hebben aangeboden [minderjarige] in een aparte kamer onder begeleiding van de eigen verzorgers op school tot de zomer toe te laten, maar daar zijn de ouders niet mee akkoord gegaan. Dat het gevolg zal zijn dat [minderjarige] de komende maanden thuis zal komen te zitten, kan [gedaagde] dan ook niet worden verweten. Dit is veeleer het gevolg van het feit dat de ouders, in weerwil van de uitkomsten van verschillende onderzoeken, vasthouden aan hun overtuiging dat [minderjarige] voldoende leerbaar is en zij voor hem onderwijs willen in plaats van zorg.
4.9.
Gelet op het vorenstaande wordt de vordering van de ouders afgewezen. De ouders worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dit geding aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op
vastrecht € 688,00
salaris rechtshelper
€ 1.107,00
totaal € 1.795,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt de ouders tot betaling aan [gedaagde] van € 1.795,00 uit hoofde van de proceskosten,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 4 juni 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1155