In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers en een gedaagde, die een eenmanszaak runt gericht op bouwbegeleiding. De eisers hebben de gedaagde aangesproken op een vermeende tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst, waarbij de gedaagde verantwoordelijk was voor het opstellen van bouwtekeningen voor verbouwingen aan de schuur van de eisers. De kern van het geschil draait om de vraag of de gedaagde een omgevingsvergunning had moeten aanvragen voor de werkzaamheden, en of het niet aanvragen van deze vergunning een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst opleverde.
De kantonrechter oordeelde dat de vraag of voor het bouwwerk een vergunning nodig is, een exclusieve bevoegdheid van de overheid is. De kantonrechter kon niet vaststellen dat er een vergunning noodzakelijk was, omdat dit niet in rechte was komen vast te staan. Aangezien partijen waren overeengekomen dat een vergunning alleen zou worden aangevraagd indien dit nodig was, en de noodzaak niet vaststond, was het niet aanvragen van de vergunning geen tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. De eisers vorderden een schadevergoeding van € 15.397,93, maar de kantonrechter wees deze vordering af en stelde de eisers in het ongelijk, waardoor zij ook de proceskosten moesten vergoeden.
De uitspraak benadrukt de rol van de overheid in vergunningverlening en de verantwoordelijkheden van opdrachtnemers in bouwprojecten. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde niet tekort was geschoten in zijn verplichtingen, omdat de noodzaak voor een vergunning niet vaststond en de eisers niet hadden aangetoond dat de gedaagde aansprakelijk was voor de gestelde schade.