ECLI:NL:RBNHO:2024:5382

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
C/15/350588 / JU RK 24-467
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 mei 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nader onderzoek nodig is om te bepalen of de vader leerbaar is en of hij kan voldoen aan de specifieke opvoedbehoeften van [de minderjarige]. De rechtbank heeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (GI) in overweging gegeven om verschillende onderzoeken naast elkaar te laten lopen, waaronder observaties en een eventueel Nika-traject. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van vier maanden, met de verwachting dat er binnen deze periode duidelijkheid moet komen over het perspectief van [de minderjarige]. De rechtbank heeft ook de standpunten van de ouders en de pleegouders gehoord, waarbij de moeder en de pleegvader achter de verlenging staan, terwijl de vader zijn bezorgdheid heeft geuit over de voortgang van de zaak. De rechtbank heeft benadrukt dat de strijd tussen de ouders een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van [de minderjarige] en dat stabiliteit en een liefdevolle omgeving essentieel zijn voor haar welzijn. De rechtbank heeft de GI opgedragen om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting schriftelijk te rapporteren over de actuele stand van zaken en het perspectief van [de minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/350588 / JU RK 24-467
Datum uitspraak: 31 mei 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam),

gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over

[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,

hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. M. Spekschoor, kantoorhoudende te Amsterdam,

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. P. Wieringa, kantoorhoudende te Zaandam,

[de pleegouders] ,

hierna te noemen de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift van de GI van 21 maart 2024, met bijlagen, ontvangen op 22 maart 2024;
  • het op grond van artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) vereiste advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 15 mei 2024, ontvangen op diezelfde datum;
  • het e-mailbericht van de zijde van de vader van 27 mei 2024, met als bijlage een verweerschrift van 24 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de pleegvader.
1.3.
De rechtbank heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met een van de kinderrechters uit de meervoudige kamer. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter – met instemming van [de minderjarige] – een deel samengevat van wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
2. De feiten
2.1.
Bij beschikking van 31 juli 2015 van deze rechtbank is het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en is bepaald dat de vader het eenhoofdig gezag heeft.
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 juni 2021 [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling daarna telkens is verlengd en nu nog voortduurt tot 7 juni 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 juni 2021 een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige] met ingang van 8 juni 2021 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Deze machtiging is vervolgens bekrachtigd en meermalen verlengd, meest recent tot 7 juni 2024.
3. Het verzoek
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] zit al van jongs af aan klem in de heftige strijd tussen haar ouders met als gevolg dat zij in een loyaliteitsconflict zit. In de relatie met haar beide ouders toont zij geparentificeerd gedrag. Mogelijk is er sprake van hechtingsproblematiek en trauma. De reeks aan ongezonde hechtingsstrategieën die [de minderjarige] ontwikkelt wordt door deskundigen als zeer zorgelijk gezien. [de minderjarige] heeft daarnaast een sterk copingmechanisme van doorgaan (en niet kunnen stilstaan bij ingewikkelde gevoelens en gedachten) en zich snel aanpassen aan de situatie. Zij leert in emotioneel opzicht voor zichzelf te zorgen, waardoor zij niet dan wel onvoldoende toekomt aan haar eigen ontwikkelingstaken. [de minderjarige] krijgt sinds juli 2022 persoonlijke hulpverlening in de vorm van structurele en steunende en structurerende gesprekken bij Levvel. In het najaar van 2023 heeft [de minderjarige] de “Tem je Draak” training bij Levvel gevolgd. Diagnostisch wordt een vermijdend meisje gezien, dat door psycho-educatie van de training meer trauma gerelateerde stresssymptomen lijkt te herkennen (bewustwording), maar er nog niet aan toe is deze te verwerken. De indruk van de therapeuten is dat [de minderjarige] nog te veel in overlevingsstand staat vanwege het woonperspectief dat voor haar nog niet duidelijk is.
3.3.
Naar aanleiding van de beschikking van de meervoudige kamer van 2 oktober 2023 heeft de GI de vader verzocht of zij de NIFP rapportage van hem en [de minderjarige] mochten delen met Levvel, zodat een nauwkeurige inschatting kan worden gemaakt op de aangegeven aandachtspunten en om vervolgens de meest passende zorg te kunnen inzetten. De vader heeft echter geen toestemming gegeven, wat de aansturing van Levvel belemmert. Het is daarom een uitdaging voor de GI om met de vader overeenstemming te krijgen over wat [de minderjarige] nodig heeft en hoe de vader dit zou kunnen bieden.
Als gevolg van de strijd tussen de ouders heeft [de minderjarige] zich ontwikkeld als een emotioneel onthecht en gesloten meisje, dat zich ‘pleasend’ opstelt in contacten, maar makkelijk ontregelt waar zij te weinig structuur krijgt. De gedragsproblemen die bestonden in de tijd dat [de minderjarige] nog bij de vader woonde, zijn afgenomen in het pleeggezin waar duidelijke regels en structuur gelden. Uit de observaties van de omgangsmomenten blijkt dat de vader grenzeloos kan zijn en [de minderjarige] verwend wordt. De GI constateert dat de vader nog onvoldoende groei heeft laten zien in zijn opvoedvaardigheden. Daarnaast is bij de vader sprake van een gebrek aan inzicht in de problematiek van [de minderjarige] en lukt het de vader niet om aan te sluiten bij haar ontwikkelingsvraag.
3.4.
[de minderjarige] woont al sinds 17 februari 2021 niet meer thuis en Levvel heeft aangegeven dat de onduidelijkheid omtrent het woonperspectief een barrière vormt op het gebied van onder andere hechting en het stil staan bij de interne belevingswereld/ingrijpende gebeurtenissen die zij in haar leven heeft meegemaakt. Stabiliteit, een liefdevolle omgeving en een stimulerende omgeving zijn een drietal factoren die al langere tijd voor [de minderjarige] aanwezig zijn binnen het huidige pleeggezin. Aan de kant van de vader zijn deze bijzonder belangrijke factoren onvoldoende aanwezig. [de minderjarige] heeft een pedagogisch klimaat nodig waar ruimte is voor trauma sensitief opvoeden, waar ruimte is voor emoties en waar zij zích kwetsbaarder mag opstellen. Daarnaast is het essentieel dat [de minderjarige] de ruimte krijgt, en daarbij ook de toestemming van de andere ouder hiervoor, om met beide ouders een vertrouwensband op te bouwen. Dit is in haar huidige opvoedsituatie gewaarborgd. De onderlinge strijd tussen de ouders is zeer hardnekkig en volgens de GI niet op te lossen. Zolang die onrust tussen de ouders blijft bestaan, wordt zowel een plaatsing bij haar moeder als een plaatsing bij haar vader niet in haar belang geacht.
3.5.
Namens de GI is hier ter zitting aan toegevoegd dat inmiddels twee bezoeken tussen de vader en [de minderjarige] door Levvel zijn geobserveerd. Gezien wordt dat er op oppervlakkig niveau contact kan zijn tussen hen. Echter, voor wat betreft de emotionele veiligheid die een kind in relatie tot zijn of haar ouders ervaart, wordt een hoge mate van terughoudendheid gezien. Gelet daarop zullen verdere observaties nodig zijn, met name op micro interactie. Na de observaties zal de GI de beslissing nemen of het NIKA traject al dan niet ingezet kan worden en zal aan Levvel verzocht worden om een CHOP list aan te leveren zodat een beslissing genomen kan worden over de mate van contact tussen de ouders en [de minderjarige] . Verder zal in overweging worden genomen om een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel in te dienen bij de Raad ten aanzien van de vader. Bovenstaande trajecten kunnen op elkaar aansluiten of naast elkaar lopen. Jeugdbescherming heeft op 25 april 2023 reeds een perspectiefbesluit genomen. Hoewel verzocht is om de kinderbeschermingsmaatregelen te verlengen met een jaar, kan de GI zich voorstellen dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing met zes maanden worden verlengd en de resterende termijn wordt aangehouden. Binnen die periode zal dan opnieuw een besluit moeten worden genomen over het perspectief van [de minderjarige] .
4. De standpunten
4.1.
Door en namens de vader is zowel schriftelijk als ter zitting aangevoerd dat de uitspraak van de meervoudige kamer van 2 oktober 2023 niet is gevolgd, in die zin dat er niet aantoonbaar is gewerkt aan de opdracht die de rechtbank heeft geformuleerd. De vader heeft opgemerkt dat het NIFP rapport een jaar oud is en een momentopname betreft. Gelet daarop heeft de vader geen toestemming willen geven om het rapport in zijn geheel te overleggen, maar wel voor onderdelen die van belang kunnen zijn. Bovendien is de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] nog even beperkt als altijd en vindt de omgang nog onder begeleiding plaats. De vader betreurt het dat de uitspraak van de meervoudige kamer terzijde is geschoven en er inmiddels bijna acht maanden verstreken zijn. De vader heeft in zijn e-mailbericht van 26 maart 2024 een aantal concrete vragen gesteld aan de gezinsvoogd over het onderzoek dat op basis van de uitspraak uitgevoerd moet worden, maar daar is niet op gereageerd. Het verlengingsverzoek was op dat moment echter al ingediend, waarbij een analyse is overgelegd van een gedragswetenschapper. Deze analyse is gebaseerd op bronnen uit de periode van voor 4 september 2023 en wordt gevoegd bij analyses van nu, wat maakt dat het moeilijk leesbaar en toetsbaar is. Daarbij komt dat het verzoek een continue herhaling is van rapporten, meningen en gebeurtenissen uit het verleden.
4.2.
Het is de vraag wat van de vader in de zeer beperkte tijd die hij met [de minderjarige] heeft, wordt verwacht. Er is maar een manier om de pedagogische kwaliteiten en vaardigheden van de vader te toetsen en dat is door uitbreiding van de omgang, waarbij de omgang ook op andere plekken plaats gaat vinden. Verder dient het voor de vader duidelijk te zijn aan welke kwalificaties hij moet voldoen om wel de nodige ondersteuning aan [de minderjarige] te kunnen bieden. De advocaat van de vader heeft hierbij de wens uitgesproken dat de vader hierin begeleid gaat worden zodat hij een eerlijke kans kan krijgen. De vader heeft desgevraagd aangegeven dat hij van mening blijft dat [de minderjarige] bij hem dient te worden teruggeplaatst, zo snel als mogelijk is.
4.3.
Gezien het voorgaande is namens de vader – zo begrijpt de rechtbank –
ingestemd met een verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het overige, zodat in het komende half jaar op deugdelijke wijze de pedagogische kwaliteiten en vaardigheden van de vader onderzocht kunnen worden.
4.4.
Door en namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat zij achter het verzoek staat, ook voor wat betreft een gedeeltelijke aanhouding van zes maanden. De moeder vindt dat er al te veel tijd verstreken is. Zij is dan ook van mening dat de CHOP list, het NIKA traject en het raadsonderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel naast elkaar kunnen lopen zodat er binnen zes maanden duidelijkheid kan zijn.
De moeder gunt [de minderjarige] dat zij in het perspectiefbiedende pleeggezin kan blijven wonen en van daaruit contact kan hebben met haar beide ouders.
4.5.
De pleegvader heeft ter zitting naar voren gebracht dat bij [de minderjarige] sprake is van zeer ernstige loyaliteitsproblematiek. [de minderjarige] heeft moeite met veranderingen. Ook vindt zij het lastig om om te gaan met vreemde mensen, met name mannen. Hoewel een crisisplaatsing in zijn gezin normaal gesproken voor maximaal zes maanden is, bestaat de mogelijkheid om [de minderjarige] tot aan haar volwassenheid te laten opgroeien in zijn gezin.
5. De mening van de minderjarige
[de minderjarige] heeft aan de kinderrechter verteld dat het goed met haar gaat op school; zij is bezig met haar eindmusical. Inmiddels heeft zij ook een middelbare school uitgezocht. In haar vrije tijd doet zij aan kickboksen en zij houdt heel veel van dieren.
6. De beoordeling
6.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat uit de zeer langdurige en heftige strijd tussen de ouders, waarbij wantrouwen en beschuldigingen op de voorgrond staan. Dit heeft gevolgen voor hun (opvoeders)handelen. Als gevolg hiervan is bij [de minderjarige] sprake van zeer ernstige loyaliteitsproblematiek, een zorgelijke identiteitsontwikkeling en gedragsproblemen. Mogelijk is er daarnaast sprake van hechtingsproblematiek of trauma.
6.2.
Tevens blijkt dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is in dit geval ook nu niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, omdat de ouders door hun niet aflatende onderlinge strijd niet in staat zijn het belang van [de minderjarige] voorop te stellen, ondanks langdurige hulpverlening in zowel het vrijwillige als het gedwongen kader.
6.3.
Ten slotte dient er – zolang er geen onderzoek door de Raad naar een gezagsbeëindigende maatregel is gedaan en de eventuele conclusies daarvan onbekend zijn – nu nog van te worden uitgegaan dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de vader die het gezag uitoefent, binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen.
6.4.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
6.5.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). [de minderjarige] heeft veel last van de strijd tussen de ouders en zit klem tussen hen, wat in negatieve zin invloed heeft op haar ontwikkeling. Uit het onderzoek van het NIFP is gebleken dat [de minderjarige] meer dan een ander kind behoefte heeft aan aandacht, houvast, structuur, begrenzing, controle en voorspelbaarheid in een stabiele, rustige en voorspelbare opvoedomgeving. Daarbij dienen regels en consequenties door de opvoeders duidelijk te worden gehanteerd. Om haar sociale-emotionele ontwikkeling verder te stimuleren heeft zij daarnaast opvoeders nodig die oog hebben voor haar emoties, deze erkennen en die haar kunnen helpen en stimuleren op een gezonde manier om te gaan met emoties.
6.6.
Het is vooralsnog onduidelijk of de vader leerbaar is op de aandachtspunten die in het NIFP-onderzoek naar voren zijn gekomen en of hij daar hulp bij krijgt op de begeleide omgangsmomenten tussen hem en [de minderjarige] .
6.7.
De rechtbank constateert dat GI op 12 december 2023 aan de vader toestemming heeft gevraagd om de NIFP rapporten betreffende hem en [de minderjarige] te delen met Levvel pleegzorg. De vader heeft hierop per mail van 15 januari 2024 kortgezegd geantwoord dat het rapport een beperkte geldigheidsduur heeft, een momentopname betreft, en dat hij gelet daarop geen toestemming wil geven om het rapport (in zijn geheel) aan derden te verstrekken. Zowel in voornoemd mailbericht als door de advocaat ter zitting is aangegeven dat vader wel instemt met het verstrekken aan Levvel van bepaalde onderdelen uit het NIFP rapport die van belang kunnen zijn. Hierop heeft de GI vervolgens niet meer gereageerd.
6.8.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de vader op zeer korte termijn de GI informeert welke onderdelen van het NIFP rapport verstrekt mogen worden aan Levvel pleegzorg, teneinde goed in kaart te kunnen brengen of de vader leerbaar is en of hij kan voldoen aan de specifieke opvoedbehoeften van [de minderjarige] . Gelet op de omstandigheid dat inmiddels een aantal maanden is verstreken sinds de uitspraak van de rechtbank op 2 oktober 2023, nader onderzoek nodig is en [de minderjarige] bovenal duidelijkheid nodig heeft omtrent haar perspectief, ziet de rechtbank aanleiding om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van vier maanden, en het verzoek voor het overige aan te houden. De rechtbank acht het dan ook noodzakelijk dat de GI voortvarend het reeds ingezette onderzoek af gaat ronden om te beoordelen wat de (on)mogelijkheden aan de zijde van de vader zijn en daarbij een standpunt inneemt ten aanzien van het perspectief van [de minderjarige] . De rechtbank verwacht hierover uiterlijk twee weken voor de zitting schriftelijk te worden geïnformeerd door de GI.
De rechtbank heeft hierbij betrokken dat uit de “Tem je Draak” training naar voren is gekomen dat [de minderjarige] teveel in de overlevingsstand staat vanwege het woonperspectief dat voor haar nog niet duidelijk is. In het belang van [de minderjarige] zal dit perspectief dan ook over 4 maanden duidelijk moeten zijn. Daarom geeft de rechtbank de GI in overweging om de verschillende onderzoeken (observaties, eventueel Nika-traject, CHOP list en een eventueel onderzoek door de Raad naar een gezagsbeëindigende maatregel) naast elkaar te laten lopen.
7. De beslissing
De rechtbank:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]tot
7 oktober 2024;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een voorziening voor pleegzorg tot 7 oktober 2024;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
houdt de behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor het overige aan tot de zitting van de meervoudige kamer van
[datum]in het gerechtsgebouw De Appelaar in Haarlem;
7.5.
bepaalt dat de griffier de GI, de vader en zijn advocaat mr. P. Wieringa, de moeder en haar advocaat mr. M. Spekschoor, de pleegouders en [de minderjarige] dient op te roepen;
7.6.
bepaalt voorts dat de GI de rechtbank uiterlijk [datum] schriftelijk zal informeren over de actuele stand van zaken en daarbij een standpunt inneemt ten aanzien van het perspectief van [de minderjarige] .
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024 door mr. J. van Beek, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. G.D. de Jong en mr. M.M. Cuypers, kinderrechters, in aanwezigheid van S.M.J. Boon als griffier, en op schrift gesteld op 14 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.