ECLI:NL:RBNHO:2024:5374

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
347228
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medewerking ontbinding religieus huwelijk en toewijzing bruidsgave

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vrouw en een man die een religieus huwelijk volgens islamitisch recht zijn aangegaan. De vrouw, eisende partij, verzocht de man om medewerking te verlenen aan de ontbinding van hun religieuze verbintenis, aangezien zij feitelijk uit elkaar zijn. De man weigerde deze medewerking, wat leidde tot de vordering van de vrouw. De rechtbank oordeelde dat de man zijn medewerking moest verlenen aan de ontbinding van het religieuze huwelijk en alle noodzakelijke handelingen moest verrichten volgens het islamitisch recht. Daarnaast werd de man veroordeeld om een bedrag van € 6.000,00 aan bruidsgave aan de vrouw te betalen, terwijl het eerste deel van de bruidsgave van € 3.000,00 werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de man onrechtmatig handelde door geen medewerking te verlenen aan de ontbinding, wat de rechten en vrijheden van de vrouw beperkte. De vrouw had ook een vordering tot lijfsdwang ingediend, die onder bepaalde voorwaarden werd toegewezen. In reconventie vorderde de man betaling van € 15.000,00 van de vrouw, wat door de rechtbank werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/347228 / HA ZA 23-693
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
[de vrouw],
te [plaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Fakiri,
tegen
[de man],
te [plaats 1],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. S. Biskanter, thans zonder advocaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 respectievelijk 14 december 2023
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 13 februari 2024
- de conclusie antwoord in reconventie van 27 maart 2024
- de akten uitlaten partijen van 10 april 2024
- de nadere akte van de kant van de vrouw van 6 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Partijen zijn volgens islamitisch recht een religieus huwelijk met elkaar aangegaan. Partijen zijn feitelijk uit elkaar en de vrouw wenst medewerking van de man aan de ontbinding van deze religieuze verbintenis. De man weigert dit. De rechtbank beveelt de man zijn medewerking te verlenen aan de ontbinding van het religieus huwelijk en alle handelingen te verrichten die volgens het islamitisch religieus recht daarvoor noodzakelijk zijn. De rechtbank wijst de vordering van het eerste deel van de bruidsgave (€ 3.000,00) af. Het tweede deel van de bruidsgave € 6.000,00) wijst de rechtbank wel toe. De vordering van de man in reconventie wordt afgewezen.

3.De feiten

3.1.
Partijen bezitten de Nederlandse nationaliteit en wonen in Nederland.
3.2.
Partijen zijn op 16 oktober 2021 te [plaats 2] volgens islamitisch recht een religieus huwelijk met elkaar aangegaan.
3.3.
Partijen zijn feitelijk uit elkaar en de vrouw heeft de man verzocht medewerking te verlenen aan ontbinding van het religieus huwelijk. De man weigert zijn medewerking.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
De vrouw vordert - samengevat – om bij vonnis:
I. de man te bevelen om binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis zijn medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de ontbinding van het religieus huwelijk;
II. de man te bevelen de bruidsgave van de vrouw, te weten € 9.000,00 aan haar te voldoen;
III. de man te bevelen om alle noodzakelijke handelingen te verrichten die volgens het islamitische religieus recht noodzakelijk zijn om het religieus huwelijk tussen partijen te ontbinden;
IV. de man te veroordelen tot voldoening van een dwangsom van €500,00 per dag tot een maximum van € 50.000,00 aan de vrouw, voor iedere dag dat de man in gebreke blijft met nakoming van het onder I en III gevorderde;
V. de vrouw toe te staan de man in lijfsdwang te doen nemen, indien de man niet binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis heeft voldaan aan het onder I en III gevorderde, voor de duur van zeven dagen, of een in goede justitie te bepalen periode, totdat de man aan het onder I en III gevorderde heeft voldaan, of zich onder het stellen van voldoende waarborg bereid heeft verklaard daaraan te voldoen alsmede de kosten van de lijfsdwang zijn voldaan;
VI. de man te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na het te wijzen vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
VII. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de man onrechtmatig handelt door geen medewerking aan de echtscheiding naar islamitisch recht te verlenen, waardoor sprake is van schending van artikelen 8 en 12 het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is sprake van de schending van een zorgvuldigheidsnorm of onrechtmatige daad, omdat de man opzettelijk de vrouw verhindert in het uitoefenen van haar rechten en vrijheden zoals bedoeld in voornoemde bepalingen. Zij kan immers nu niet met een andere man huwen en een (nieuw) gezin stichten zonder eerwraak of strafvervolging te riskeren bij het afreizen naar een islamitisch land. Ook brengt het religieus huwelijk haar in een ondergeschikte positie zolang er geen echtscheiding naar islamitisch recht plaatsvindt, aldus de vrouw. Daarnaast wijst zij op artikel 1:68 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), waaruit volgt dat de man medewerking moet verlenen aan het teniet doen gaan van een religieuze verbintenis als de vrouw daarom vraagt. Voorts wenst zij de haar beloofde bruidsgave van € 9.000,00 van de man te ontvangen, zoals bij de huwelijksvoltrekking is afgesproken.
4.3.
De man voert verweer. De man concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
De man vordert – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de vrouw te veroordelen tot betaling van € 15.000,00 aan de man binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente na betekening;
  • op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag / dagdeel dat de vrouw hieraan niet voldoet, zulks met een maximum van € 20.000,00;
  • de vrouw te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente na betekening van het te wijzen vonnis.
4.6.
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat de vrouw ongerechtvaardigd is verrijkt tijdens de samenwoning, omdat hij de kosten van de huishouding heeft voldaan.
De vrouw heeft een goed betaalde baan, maar zij heeft nooit aan de kosten huishouding bijgedragen. Bovendien heeft de man aan de vrouw goud geschonken ten bedrage van € 15.000,00, aldus de man.
4.7.
De vrouw voert verweer. De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de man, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Rechtsgeldig huwelijk?
5.1.
Vaststaat dat partijen een religieus huwelijk naar islamitisch recht met elkaar zijn aangegaan. De man voert aan dat tussen partijen geen rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen, omdat het naar Nederlands recht niet is toegestaan om een religieus huwelijk met elkaar aan te gaan voordat een burgerlijk huwelijk is gesloten. Naar Nederland recht zijn er daarom geen rechtsgevolgen aan het islamitisch huwelijk verbonden. Daarnaast is het sluiten van een islamitisch huwelijk strafbaar gesteld, aldus de man.
5.2.
De vrouw voert terecht aan dat de Nederlandse wet het huwelijk alleen in zijn burgerlijke betrekking beschouwt. Dat betekent echter niet dat een tussen partijen gesloten religieus (islamitisch) huwelijk geen rechten en verplichtingen over en weer doet ontstaan. Dat de Nederlandse wetgever dit niet heeft miskend, blijkt uit artikel 1:68 lid 2 BW waaruit volgt dat een partij bij een religieuze of levensbeschouwelijke verbintenis is gehouden tot het verlenen van medewerking aan het teniet doen gaan van die verbintenis indien een andere partij daarom verzoekt, tenzij dit gelet op zwaarwegende belangen in redelijkheid niet kan worden gevergd. Van zwaarwegende belangen is niet gebleken. De man heeft hierover niets gesteld. Daarnaast heeft de man, gelet op de gemotiveerde betwisting, de relevantie van de strafbaarstelling van het sluiten van een islamitisch huwelijk voorafgaand aan- of zonder burgerlijk huwelijk, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een religieuze verbintenis tussen partijen, waaraan voornoemde bepaling voor de man de verplichting koppelt om – als de vrouw daarom vraagt – medewerking te verlenen aan het teniet doen gaan van die verbintenis. Dat naar het oordeel van de rechtbank tussen partijen een religieuze verbintenis bestaat, betekent overigens niet dat de rechtbank van opvatting is dat tussen partijen een
rechtsgeldig huwelijkis gesloten. Omdat de man heeft verklaard dat hij, alleen in geval van een rechtsgeldig huwelijk vrijwillig zijn medewerking zal verlenen aan ontbinding, zal de rechtbank hierna ook beoordelen of sprake is van een onrechtmatige daad, de primaire grondslag van de vordering van de vrouw.
Onrechtmatig handelen?
5.3.
Voor zover de man heeft betwist dat sprake is van onrechtmatig handelen, volgt de rechtbank hem daarin niet. De vrouw wordt naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk in haar rechten en vrijheden beperkt door het voortbestaan van het religieus huwelijk. Die beperking is in de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd, zodat sprake is van onrechtmatig handelen door de man tegenover de vrouw. Dat wordt als volgt toegelicht
5.4.
Hoewel het de vrouw naar Nederlands recht vrij staat om een burgerlijk huwelijk aan te gaan, betekent dit niet dat het voortbestaan van het religieus huwelijk voor haar geen feitelijke gevolgen zou kunnen hebben. De vrouw heeft betoogd dat zij, als zij met een andere man zou huwen, een gezin zou stichten of alleen naar een islamitisch land zou reizen, in de meeste islamitische landen aangemerkt zal worden als een overspelige vrouw. Als gevolg daarvan zal zij geconfronteerd kunnen worden met eerwraak of strafvervolging, met alle gevolgen van dien. Daarnaast stelt de vrouw dat het religieus huwelijk haar in een ondergeschikte positie brengt, omdat zij volgens dat huwelijk verplicht is de man te gehoorzamen. De man heeft een en ander niet weersproken.
5.5.
Voornoemde feitelijk gevolgen van het bestaan van het religieus huwelijk, terwijl de affectieve relatie van partijen is geëindigd, vormen een inbreuk op de rechten en vrijheden van de vrouw. De man voert geen omstandigheden aan op grond waarvan de hiervoor genoemde inbreuk volgens hem gerechtvaardigd is. Dit leidt tot de slotsom dat de hiervoor genoemde weigerachtige houding van de man een onrechtmatige daad vormt tegenover de vrouw. De rechtbank zal de vorderingen onder I en III van de vrouw daarom toewijzen. Dit betekent dat de man zijn medewerking moet verlenen aan ontbinding van het religieus huwelijk en alle handelingen moet verrichten die volgens het islamitisch religieus recht daarvoor noodzakelijk zijn.
Dwangsom
5.6.
De vrouw vordert oplegging van een dwangsom. De man verzoekt om afwijzing.
Hoewel de man heeft verklaard vrijwillig zijn medewerking aan de ontbinding te zullen verlenen, zal de rechtbank – gelet op zijn eerdere weigerachtige houding – wel een dwangsom opleggen. De rechtbank zal de dwangsom echter beperken zoals in de beslissing onder 6.4 vermeld.
Lijfsdwang
5.7.
De vrouw vordert ook lijfsdwang als de man niet binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis zijn medewerking aan de ontbinding heeft verleend. De man verzoekt om afwijzing. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 585 onder a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toewijsbaar. Aangezien de vrouw niet onderbouwd heeft gesteld waarom de dwangsom geen voldoende prikkel zou zijn tot nakoming van de veroordeling tot medewerking aan de totstandkoming van de ontbinding van het religieus huwelijk, zal de rechtbank bepalen dat de lijfsdwang pas ten uitvoer mag worden gelegd als het maximum bedrag aan dwangsommen is verbeurd.
Bruidsgave
5.8.
De vrouw vordert van de man de haar beloofde bruidsgave van € 9.000, zoals bij de huwelijksvoltrekking is afgesproken. De man erkent dat in zijn algemeenheid het overeenkomen van een bruidsgave een verplichting is naar islamitisch recht. De bruidsgave bestaat uit een gedeelte dat ten tijde van het sluiten van het huwelijk wordt betaald, waarbij het huwelijk wordt geconsumeerd naar islamitisch recht, en uit een deel dat achteraf wordt betaald, bij ontbinding van het huwelijk. De man betwist dat de vrouw het eerste deel van de bruidsgave niet heeft ontvangen, omdat het huwelijk is geconsumeerd en stelt dat het volgens islamitisch recht aan de vrouw is om te bewijzen dat zij de bruidsgave niet heeft ontvangen. Ten aanzien van het tweede deel van de bruidsgave voert de man aan dat de vrouw daar geen aanspraak op kan maken, omdat zij de ontbinding van het huwelijk initieert.
5.9.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat op het religieuze huwelijk islamitisch recht van toepassing is. De man heeft met verwijzing naar het handboek van F. van der Velden, [1] gemotiveerd aangevoerd dat de vrouw moet bewijzen dat het eerste deel van de bruidsgave van € 3.000,00 niet is voldaan. De vrouw betwist dit. De rechtbank volgt de vrouw echter niet in haar standpunt dat dit een bevrijdend verweer is en de man zijn stelling moet bewijzen. Het is immers een verweer ten aanzien van de toepasselijke procesregels. Gelet hierop en op de onderbouwing van de stelling van de man, moet de rechtbank concluderen dat het verweer van de vrouw niet slaagt. Omdat zij heeft verklaard dat op haar geen bewijslast rust en zij geen bewijsaanbod heeft gedaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Het eerste deel van de gevorderde bruidsgave van € 3.000,00 ligt daarom voor afwijzing gereed.
Het tweede deel van de gevorderde bruidsgave van € 6.000,00 is wel toewijsbaar. De vrouw betwist de stelling van de man over het bestaan van de regel dat zij geen aanspraak op dit deel kan maken omdat zij de ontbinding van het huwelijk initieert. Gelet op de betwisting, heeft de man zijn stelling onvoldoende onderbouwd. Voor zover die regel overigens volgens islamitisch recht al zou bestaan, volgt de rechtbank de vrouw in haar betoog dat dit in strijd zou zijn met het in Nederland voor fundamenteel gehouden recht van echtgenoten om van elkaar te kunnen scheiden. [2]
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat ter zake van de vordering onder II van de vrouw in totaal € 6.000,00 wordt toegewezen.
Proceskosten in conventie
5.11.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
5.12.
De man vordert betaling van € 15.000,00 van de vrouw. Zij is volgens hem ongerechtvaardigd verrijkt tijdens de samenwoning, omdat hij de kosten van de huishouding heeft voldaan en zij daar niet aan heeft bijgedragen. De vrouw betwist dit. Zij heeft eveneens bijgedragen in de kosten van de huishouding van partijen, aldus de vrouw. Gelet op de betwisting en het feit dat uit de door de man overgelegde bankafschrijvingen niet valt op te maken dat het afschrijvingen van zijn privérekening betreft, is niet komen vast te staan dat de man de kosten van de huishouding heeft voldaan. Daarmee is ook niet komen vast te staan dat de vrouw ongerechtvaardigd is verrijkt en zal de vordering van de man worden afgewezen.
5.13.
De stelling van de man dat hij aan de vrouw goud heeft geschonken ten bedrage van € 15.000,00, maakt dat niet anders. De vrouw heeft namelijk aangevoerd dat niet de man, maar zijn moeder en tante gouden sierraden (een armband, een ketting en oorbellen respectievelijk nog een ketting) aan haar hebben geschonken. Omdat die familieleden geen partij zijn bij deze procedure, is de man niet ontvankelijk in zijn vordering. Daarnaast heeft de man niet onderbouwd op welke grondslag de schenkingen kunnen worden teruggevorderd, aldus de vrouw. De rechtbank volgt de vrouw in haar betoog, zodat dit verweer ook slaagt.
Proceskosten in reconventie
5.14.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
beveelt de man om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de ontbinding van het religieuze huwelijk,
6.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 6.000,00 aan bruidsgave,
6.3.
beveelt de man om alle noodzakelijke handelingen te verrichten die volgens het islamitische religieuze recht noodzakelijk zijn om het religieus huwelijk tussen partijen te ontbinden;
6.4.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 100,00 per dag tot een maximum van € 10.000,00, voor iedere dag dat de man in gebreke blijft met nakoming van het de hoofdveroordeling onder 6.1 en 6.3;
6.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de hoofdveroordeling onder 6.1 en 6.3 uitvoerbaar bij lijfsdwang voor zover de man op de dag volgend op die waarop het maximale bedrag aan dwangsommen is verbeurd niet of niet volledig uitvoering heeft gegeven aan de veroordeling onder 6.1 en 6.3, althans zich alsdan niet onder het stellen van voldoende waarborg bereid heeft verklaard daaraan te voldoen en de kosten van de lijfsdwang door de vrouw zijn voldaan,
6.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.9.
wijst de vorderingen van de man af,
6.10.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
1621

Voetnoten

1.Velden, F. van der,
2.Vgl. Gerechtshof Den Haag, 4 april 2023,