ECLI:NL:RBNHO:2024:5371

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
C/15/348332 / JU RK 24/121
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met diabetes type 1

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 maart 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige], die lijdt aan diabetes type 1, een bovengemiddelde zorgbehoefte heeft en dat haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De gecertificeerde instelling, het Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: de GI), heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een periode van een jaar. De kinderrechter heeft de procedure op 12 maart 2024 met gesloten deuren behandeld, waarbij de vader en zijn advocaat aanwezig waren, maar de moeder niet. De kinderrechter heeft [de minderjarige] de gelegenheid gegeven om haar mening te geven, maar zij heeft ervoor gekozen hiervan geen gebruik te maken.

De kinderrechter heeft in haar beoordeling gekeken naar het verloop van de procedure en de feiten. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is in het verleden meerdere keren verlengd, en de vader is belast met het ouderlijk gezag. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader momenteel niet in staat is om de zorg en begeleiding te bieden die [de minderjarige] nodig heeft, en dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige].

De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI toegewezen en de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 30 maart 2024 tot 30 maart 2025. Tevens is de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. S. Ok, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/348332 / JU RK 24/121
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling het Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Velserbroek,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. I.M. Thieme, kantoorhoudende te Zaandam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het verzoekschrift, met bijlagen, van de GI, binnengekomen bij de rechtbank op 18 januari 2024, mee in haar beoordeling.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen en zonder bericht van afwezigheid, niet ter zitting verschenen.
1.4.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening te geven (tijdens een kindverhoor). De kinderrechter stelt vast dat zij hiervan op de hoogte is (gebracht) en dat zij kennelijk de keuze heeft gemaakt van deze mogelijkheid geen gebruik te maken.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter van de rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 24 juni 2015 [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling daarna steeds is verlengd tot 22 september 2019.
2.2.
Bij beschikking van 2 juli 2020 van deze rechtbank is het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd en is de vader belast met het ouderlijk gezag. De voornoemde beslissing is bij beschikking van 15 juni 2021 door het gerechtshof Amsterdam bekrachtigd.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 30 maart 2022 [de minderjarige] (opnieuw) onder toezicht gesteld van de GI voor een jaar en die beslissing is door het gerechtshof Amsterdam bekrachtigd. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 30 maart 2024.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 9 november 2022 is [de minderjarige] met spoed uithuisgeplaatst. Bij beschikking van 16 november 2022 is die beslissing gehandhaafd en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 30 maart 2023. De beslissingen over de (spoed)uithuisplaatsing van [de minderjarige] zijn bij beschikking van 21 maart 2023 door het gerechtshof Amsterdam bekrachtigd. De machtiging tot uithuisplaatsing is laatstelijk bij beschikking van 23 februari 2023 van deze rechtbank verlengd. Ook die beslissing is door het gerechtshof Amsterdam bekrachtigd. De machtiging tot uithuisplaatsing duurt nu nog tot 30 maart 2024.
2.5.
[de minderjarige] verblijft sinds 9 november 2022 op de woongroep [woongroep] van [accommodatie jeugdhulpaanbieder] in [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook heeft de GI verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen met een jaar. De GI heeft verzocht de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek is namens de GI schriftelijk en ter zitting het volgende gesteld. [de minderjarige] heeft diabetes type 1. Zij heeft daardoor een bovengemiddelde zorgbehoefte. Sinds haar verblijf op de woongroep [woongroep] van [accommodatie jeugdhulpaanbieder] heeft [de minderjarige] grote en zichtbare stappen gezet. [de minderjarige] lijkt nu ook in te zien dat het in verband met haar diabetes belangrijk is dat zij goed op haar voeding let. Desalniettemin heeft ze dagelijks nog intensieve deskundige begeleiding en toezicht van een volwassene nodig hierbij. Een doel van de ondertoezichtstelling blijft dan ook dat [de minderjarige] die begeleiding van volwassenen krijgt. Ook heeft [de minderjarige] vanwege haar sociaal-emotionele ontwikkeling intensieve begeleiding nodig bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Een zorg daarbij is dat zij veel vergeet. Mogelijk houdt dit verband met haar (beperkte) inzicht, leervermogen en lage IQ. Daarbij is zorgelijk dat [de minderjarige] aangeeft dat zij veel in haar hoofd heeft zitten door de gebeurtenissen in het verleden bij haar vader. Zij heeft hiervoor (nog) geen therapie, omdat daarvoor eerst een persoonlijkheidsonderzoek nodig is. Tot voor kort kon [de minderjarige] terecht bij de kindercoach van de GI. Dat traject is echter beëindigd, omdat zij hier zelf geen meerwaarde in zag en in goed contact staat met haar mentor. Het baart de GI verder zorgen dat [de minderjarige] zich niet bewust is van de wereld om haar heen, haar eigen uitlatingen en welke invloed haar woorden op anderen hebben. De GI hoopt met een persoonlijkheidsonderzoek duidelijkheid te krijgen over haar onderliggende of achterliggende problematiek. Dat onderzoek is in 2023 helaas bij het verkeerde loket aangevraagd. Er loopt een nieuwe aanvraag. Zij staat op een wachtlijst.
De GI acht het, gelet op de persoon, leeftijd en ontwikkeling van [de minderjarige] , in haar belang dat duidelijk wordt waar zij verder zal opgroeien. Het is nog onbekend of de vader voldoende in staat is [de minderjarige] in de vorm van structuur, regelmaat en voorspelbaarheid de nodige zorg en veiligheid te bieden. De GI heeft in juli 2023 een aanmelding voor een Terug-Naar-Huis-Onderzoek bij Kenter gedaan. Kenter bleek niet de aangewezen plek, waardoor in november 2023 opnieuw een aanmelding heeft plaatsgevonden bij het (juiste) consortium. De verwachting is dat binnen een half jaar gestart kan worden met het persoonlijkheidsonderzoek en het perspectiefonderzoek.
3.3.
De doelen van de ondertoezichtstelling zijn:
  • [de minderjarige] krijgt deskundige begeleiding bij haar diabetesprobleem door volwassenen;
  • [de minderjarige] kan haar emoties benoemen en op een positieve manier uiten;
  • [de minderjarige] heeft zelfvertrouwen;
  • voor [de minderjarige] wordt duidelijk waar zij zal opgroeien door het nemen van een opvoedbesluit;
  • de omgang met de vader en de moeder wordt gemonitord en verder vormgegeven, waarbij de wensen van de vader en zijn recht op familieleven met [de minderjarige] worden meegenomen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is ter zitting gesteld dat hij zich (inmiddels) kan verenigen met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing. Het doet hem goed dat [de minderjarige] op een goede plek zit en dat het goed met haar gaat. De vader wil graag dat de omgang met [de minderjarige] wordt uitgebreid, omdat deze al sinds de uithuisplaatsing in november 2022 ongewijzigd is gebleven qua frequentie en duur. Daarbij vraagt hij rekening te houden met zijn fysieke toestand. Het reizen naar [plaats] ervaart hij daarom als belastend. Het is voor hem verder onduidelijk waarom de omgang met de moeder wel in uitgebreidere vorm en met overnachting kan plaatsvinden, maar de omgang met hem niet. Naar de mening van de vader moet dit een uitdrukkelijk doel van de ondertoezichtstelling zijn.

5.De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat eruit dat [de minderjarige] een bovengemiddelde zorgbehoefte, omdat zij diabetes type 1 heeft. Daarnaast zijn er grote zorgen over de (sociaal-emotionele) ontwikkeling van [de minderjarige] . Gebleken is dat [de minderjarige] ook hiervoor behoefte heeft aan intensieve begeleiding bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Het lukt de vader niet, dan wel, onvoldoende om aan te sluiten bij de complexe en intensieve (zorg)behoeftes van [de minderjarige] . Het is de vraag in hoeverre de vader (in de toekomst wel) voldoende in staat zal zijn dan wel voldoende draagkracht en -last heeft om [de minderjarige] deze begeleiding te bieden en haar te ondersteunen bij wat zij nodig heeft.
5.2.
Tevens blijkt dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is in dit geval niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Hoewel de samenwerking tussen de vader en de GI op dit moment goed verloopt, is dit in het (recente) verleden anders geweest. Deze positieve ontwikkeling is nog pril. De toekomst moet dan ook uitwijzen of de vader structureel in staat is van de geboden hulpverlening te profiteren en deze in te zetten in het belang van [de minderjarige] .
5.3.
Ten slotte lijkt de verwachting vooralsnog gerechtvaardigd dat de gezaghebbende vader, in staat is de verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een termijn die, gelet op de persoon en ontwikkeling van [de minderjarige] , aanvaardbaar te achten is. De komende periode zal de GI daarover door middel van een perspectiefonderzoek duidelijkheid proberen te verkrijgen, in het belang van [de minderjarige] . Gebleken is namelijk dat [de minderjarige] behoefte heeft aan duidelijkheid over haar toekomst en waar zij verder zal opgroeien.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW). Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen. Gelet op de aanwezige problematiek, de in te zetten hulpverlening en de gestelde doelen, zoals aangevuld ter zitting (zie 3.3.), zal de ondertoezichtstelling worden verlengd met een jaar. De GI dient bij de te verrichten onderzoeken (persoonlijkheidsonderzoek en perspectiefonderzoek) voortvarend te werk te gaan, temeer nu er het afgelopen jaar veel vertraging is opgelopen doordat de aanmeldingen door de GI daarvoor in eerste instantie bij het verkeerde loket zijn gedaan.
Verlenging uithuisplaatsing
5.5.
Daarnaast is een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Gebleken is dat de vader (op dit moment) [de minderjarige] niet in haar opvoedbehoeften kan voorzien en haar niet de intensieve begeleiding kan bieden die zij nodig heeft voor haar (diabetes)problematiek. Verder is de vader nog niet gestart met de hulpverlening voor zijn eigen problematiek, waardoor in de thuissituatie geen veranderingen hebben plaatsgevonden. [de minderjarige] kan daardoor nu in elk geval niet bij de vader verblijven, zodat een terugplaatsing bij de vader niet in haar belang is. Bij [woongroep] krijgt [de minderjarige] de structuur, regelmaat en rust die zij nodig heeft om veilig groot te groeien. Deze plek moet dan ook gewaarborgd worden. Ook dit verzoek van de GI zal dan ook worden toegewezen, en wel voor de duur van een jaar.
6.
De beslissing
De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]met ingang van 30 maart 2024 tot 30 maart 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 30 maart 2024 tot 30 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024 door mr. S. Ok, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 25 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam .