ECLI:NL:RBNHO:2024:5326

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
7558270 \ CV EXPL 19-2339
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door weersomstandigheden en personeelstekort

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen Delta Air Lines Inc. wegens compensatie voor een vertraging van meer dan drie uur van vlucht DL259 op 9 december 2017 van Amsterdam naar Boston. De passagiers vorderen een schadevergoeding op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging. De vervoerder betwist de vordering en stelt dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en de verlate aankomst van het personeel. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen en dat de vervoerder moet aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelt dat de vertraging door de verlate aankomst van het personeel niet kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. De vervoerder heeft niet kunnen aantonen dat de vertraging van de vlucht in kwestie uitsluitend het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter wijst de vordering van de passagiers toe en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 3.514,25, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7558270 \ CV EXPL 19-2339
Uitspraakdatum: 5 juni 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2. [eiser 2],

3. [eiser 3],
allen wonende te [plaats 1],
4. [eiser 4]wonende te [plaats 2],
5. [eiser 5]wonende te [plaats 3],
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (Euclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Delta Air Lines Inc.,
gevestigd te Wilmington, Verenigde Staten,
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 14 november 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 9 december 2017 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Logan International Airport, Boston, Verenigde Staten, met vlucht DL259 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zaterdag 9 december 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50 dan wel 514,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de vertraging van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 600,00 per passagier (artikel 7 van de Verordening).

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg is geweest van (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Deze konden ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op hun eindbestemming. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3 van de Verordening.
5.3.
Volgens de vervoerder maakte de vlucht in kwestie onderdeel uit van de rotatievlucht Atlanta – Amsterdam – Boston (vluchtnummers DL72 en DL259). De kantonrechter begrijpt het betoog van de vervoerder zo dat hij aanvoert dat vlucht DL72 van Atlanta naar Amsterdam vertraagd is uitgevoerd en dat deze vertraging doorwerkt op de vlucht in kwestie. De vertraging van vlucht DL72 was volgens de vervoerder het gevolg van slechte weersomstandigheden, namelijk zware sneeuwval op de luchthaven van Atlanta (zie het overgelegde persbericht). Vanwege deze weersomstandigheden kon de bemanning de luchthaven niet tijdig bereiken. Zij moesten immers eerst een andere vlucht uitvoeren, die te laat is binnengekomen. Vervolgens kreeg vlucht DL72 te maken met beperkingen van de luchtverkeersleiding vanwege capaciteitsbeperkingen als gevolg van het weer. Daarna moest vlucht DL72 wachten om ijsvrij te worden gemaakt. Volgens de vervoerder heeft hij alle redelijke maatregelen genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken.
5.4.
De kantonrechter begrijpt het betoog van de passagiers zo dat zij betwisten dat de weersomstandigheden tijdens de uitvoering van vlucht DL72 gelden als buitengewone omstandigheden in de zin van de Verordening. Daarnaast betwisten de passagiers dat de luchtverkeersleiding beperkingen aan vlucht DL72 heeft opgelegd. Ook voeren zij onder verwijzing naar diverse rechtspraak aan dat zowel de weersomstandigheden als een besluit van de luchtverkeersleiding niet door kunnen werken op de vlucht in kwestie. Verder voeren ze aan dat de vertraging als gevolg van de omstandigheid dat het personeel niet tijdig aan boord van de vlucht kon zijn, een risico is dat inherent is aan het voeren van een luchtvaartonderneming. Ten slotte is (het wachten op) het ijsvrij maken van het toestel ook inherent aan het voeren van een luchtvaartonderneming en kan daarom niet gelden als een buitengewone omstandigheid, aldus de passagiers.
5.5.
De vervoerder heeft hiertegen aangevoerd dat de instructies van de luchtverkeersleiding in de Verenigde Staten via de radio worden gegeven en dit niet op schrift wordt gesteld. De vervoerder erkent dat het wachten op de bemanningsleden een vertraging van ongeveer 3,5 uur heeft veroorzaakt. Vanwege de extreme omstandigheden was er geen reservepersoneel beschikbaar. Ten slotte kan het ijsvrij maken van toestellen niet ingepland worden omdat de planning van de vlucht maanden van tevoren wordt gemaakt. Ten tijde van het maken van de planning is dus niet in te schatten of het nodig zal zijn om toestellen ijsvrij te maken en hoe veel tijd daarvoor nodig is.
5.6.
De kantonrechter overweegt dat de discussie tussen partijen over de weersomstandigheden in het midden kan blijven. De vervoerder heeft immers aangevoerd dat de vertraging van vlucht DL72 het gevolg was van 1) de verlate aankomst van het personeel, 2) de beperkingen vanuit de luchtverkeersleiding en 3) het (wachten op het) ijsvrij maken van het toestel. Tot slot heeft de vervoerder eerst bij conclusie van dupliek aangevoerd dat de vertraging van de vlucht in kwestie op de luchthaven van Boston is opgelopen met een extra 2 uur en 45 minuten vanwege het niet beschikbaar zijn van faciliteiten op de luchthaven en instructies van de luchtverkeersleiding te Boston. Onduidelijk is of hij ten aanzien van deze laatste vertraging ook een beroep doet op buitengewone omstandigheden.
5.7.
De vertraging als gevolg van de verlate aankomst van het personeel van vlucht DL72 kan niet worden aangemerkt als het gevolg van een buitengewone omstandigheid. In het arrest van 11 mei 2023 (TAP/Flightright, C-156/22 en C-158/22) heeft het Hof immers geoordeeld dat maatregelen met betrekking tot het personeel van de uitvoerende luchtvaartmaatschappij onder de normale uitoefening van de bedrijfsactiviteit van deze luchtvaartmaatschappij vallen. Ook de onverwachte afwezigheid van een of meer personeelsleden die onontbeerlijk zijn om een vlucht uit te voeren is inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij. Dat de afwezigheid van het personeel mogelijk veroorzaakt werd door de weersomstandigheden is daarbij niet van belang, nu gesteld noch gebleken is dat deze weersomstandigheden op zich verhinderend hebben gewerkt voor de uitvoering van vlucht DL72.
5.8.
De vraag die vervolgens voorligt is of deze vertraging doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Vast staat dat de vlucht in kwestie met een vertraging van 7 uur en 29 minuten is aangevangen. De passagiers hebben erkend dat ongeveer 3,5 uur daarvan veroorzaakt is door de verlate aankomst van het personeel van vlucht DL72. Daarmee staat het causaal verband tussen deze vertraging van vlucht DL72 en de vertraging van de vlucht in kwestie vast. De vertraging vanwege de verlate aankomst van het personeel van vlucht DL72 werkt dus voor de duur van ongeveer 3,5 uur door op de vlucht in kwestie.
5.9.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige vertragingsoorzaken van de vlucht geen bespreking meer. In het arrest van 28 juli 2016 (Pešková, C-315/15) heeft het Hof immers geoordeeld dat in het geval dat een vlucht een vertraging van drie uur of meer heeft opgelopen die niet alleen is veroorzaakt door buitengewone, maar ook door andere omstandigheden, de vertraging die toe valt te rekenen aan de buitengewone omstandigheid moet worden afgetrokken van de totale duur van de aankomstvertraging van de betrokken vlucht, om zodoende te kunnen beoordelen of voor de aankomstvertraging van die vlucht compensatie moet worden betaald. In dit geval staat vast dat de vlucht in kwestie met een aankomstvertraging van 9 uur en 44 minuten is uitgevoerd. Volgens de vervoerder is ongeveer 3,5 uur hiervan veroorzaakt door de eerdere vertraging van vlucht DL72 vanwege de verlate binnenkomst van het personeel. Van deze vertragingsoorzaak is niet vast komen te staan dat deze kwalificeert als een buitengewone omstandigheid. Dit betekent dat ook wanneer vast zou komen te staan dat de andere vertragingsoorzaken gelden als buitengewone omstandigheden, er een vertraging van meer dan drie uur overblijft vanwege niet-buitengewone omstandigheden. Dit betekent dat de vervoerder gehouden is de compensatie te voldoen. De overige verweren behoeven daarom geen bespreking meer. De vordering van de passagiers zal worden toegewezen.
5.10.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar, met dien verstande dat deze toewijsbaar is met ingang van de datum waarop de passagiers schade hebben geleden, zijnde de datum waarop de passagiers op de eindbestemming hadden moeten aankomen. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 9 december 2017.
5.11.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het primair gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 514,25 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze in het ongelijk wordt gesteld. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.514,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.000,00 vanaf 7 december 2017, en over € 514,25 vanaf 14 november 2018, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 98,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 542,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 135,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kleij, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter