Uitspraak
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- akte inbrenging producties zijdens [eiser] van 2 mei 2024;
- de mondelinge behandeling van 16 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.De feiten
€ 800,00 per maand. De dagvaarding werd uiteindelijk niet aangebracht omdat [gedaagde] de betalingsachterstand had ingelopen.
“Bij deze beëindigen [eiser] en [gedaagde] met wederzijds goedvinden per 15 augustus 2021 de huur van [adres] te [plaats 1]”
“nader te bepalen datum”en het document ondertekend.
3.Het geschil
Subsidiair vordert [eiser] ontruiming van de woning omdat tussen partijen een huurovereenkomst naar zijn aard van korte duur bestaat. [gedaagde] zou wegens het verbreken van zijn relatie alleen tijdelijk in de woning verblijven.
Meer subsidiair, voor het geval sprake is van een huurovereenkomst niet naar zijn aard van korte duur, moet de overeenkomst ontbonden worden omdat sprake is onvoorziene omstandigheden, zijnde de slechte gezondheid en financiële positie van [eiser]. Zowel hij als zijn vriendin zijn ernstig ziek. De door [gedaagde] overgemaakte bedragen dekken de kosten van de woning niet en [eiser] heeft niet de financiële middelen om in de woning van zijn vriendin te blijven als zij komt te overlijden.
Tot slot vordert [eiser] beëindiging van de huurovereenkomst op grond van dringend eigen gebruik wegens diezelfde slechte gezondheid en financiële positie.
4.De beoordeling
€ 900,00 aan [eiser] moet betalen. Daarmee is sprake van een tegenprestatie van [gedaagde]. Het kan zo zijn dat, zoals [eiser] stelt maar niet nader heeft onderbouwd, deze tegenprestatie lager is dan de huur die normaliter voor woningen als de onderhavige wordt betaald, maar dat doet niet af aan het karakter van de tegenprestatie. Een maandelijkse vergoeding van € 800,00 en thans € 900,00 is méér dan een symbolisch bedrag of een zuivere onkostenvergoeding. Van een vrijblijvende vergoeding is, gelet op de procedure tot incasso van huurachterstand die [eiser] in 2021 is gestart, evenmin sprake. Uit de bewoordingen van de dagvaarding in die procedure blijkt dat [eiser] zelf ook vond dat sprake is van een huurovereenkomst. De gevorderde verklaring voor recht dat tussen partijen geen huurovereenkomst bestaat, wordt dan ook afgewezen.